Op bladzijde 22 bespreekt Benno Barnard de leraar Grieks met de naam Nauta. Bij die (Groningse?) naam kreeg ik eerst een associatie die later niet bleek te kloppen: ik zag namelijk een leraar Hebreeuws en godsdienst voor me (alleen dat laatste vak heb ik wel eens van hem gehad, in een van die merkwaardige ruime lokalen onderin in de noordoostvleugel). Zijn naam was vermoedelijk Bredschnijder of Brettschneider of iets soortgelijks.
Maar dat was dus heel iemand anders dan die leraar Grieks. Toen ik verder las, viel het kwartje: zijn echte naam was Schipper, en Nauta is daar natuurlijk de Oudgriekse vertaling van! Of is het Latijn? Daar wreekt zich weer mijn jammerlijk gebrek aan ijver in die tijd. Ik heb van die man ook Latijn gehad, geen Grieks, want dat begon pas in de derde klas van het gymnasium, die ik dus nooit bereikt heb.
Ik sla nu diverse bladzijden over en kom bij 29, waar een conrector Lebon genoemd wordt. Ik herinner me alleen de namen Keuning en Holzscherer (of soortgelijke schrijfwijze). Die eerste gaf mogelijk wel Frans, dat zou de verklaring kunnen zijn van het door de schrijver gekozen pseudoniem. Maar in het verhaal lijkt hij eerder geschiedenisleraar te zijn geweest, en de beschrijving herken ik ook niet. Misschien was het gewoon iemand anders. Maakt ook niet uit.
Onderaan die bladzijde staat nog dat er een nieuwe rector
kwam. Dat herinner ik me ook, maar zijn naam weet ik niet
meer; ook niet dat hij temerig sprak of corpulent was.
Toch herinner ik me zijn gezicht, hij hield ook een toespraak
of een van de reünies of op beide.
De oude rector ook, waarschijnlijk op die eerste, hij was
toen al in de tachtig of misschien zelfs negentig. Ik herinner
me hem al als tamelijk oud toen we nog op school zaten.
Waarschijnlijk was dit de rector die Benno Barnard
op blz. 12 beschrijft.
De locatie van zijn kamer klopt. Rechts daarvan was de
lerarenkamer, of misschien op dezelfde plek, maar een
verdieping lager?
Zelf ben ik nooit bij die rector op het matje geweest, daar
was ik veel te braaf en timide voor.
Op pagina 30:
We hebben ons eindexamen in het gymnastieklokaal gedaan, [...].
Inderdaad, ik ook. Benno Barnard staat inderdaad ook op de klassefoto uit 1974, nou ja, klassefoto, het hele podium van de aula vol, heel vwo 6, vanwege de mammoetwet waren diverse atheneum- en gymnasiumklassen samengevoegd tot één geheel, dat in wisselende samenstellingen les kreeg, afhankelijk van ieders keuzepakket. Het enige verschil tussen atheneum en gymnasium zat nog in het wel of niet volgen van Latijn en/of Grieks.
Een bladzijde verder:
Het is mei 1974, [...]. [...]. Papadopoulos, die in 1967
de macht heeft gegrepen, wordt deze zomer eindelijk afgezet.
Dat herinner ik me ook, en ook dat in datzelfde jaar de dictatuur in Portugal eindigde door de Anjerrevolutie (Revolução dos Cravos).
Benno schreef ook:
[...], en morgen zullen we op de trein stappen om over
drie dagen Griekenland met eigen ogen te aanschouwen.
Zelf ben ik zelfs nu nog, in 2007, nooit in Griekenland geweest. Portugal bezocht ik pas in 1995 voor het eerst, hoewel daarna nog heel vaak. Ook in Italië, Zweden of Amerika ben ik nooit geweest. Een soort gebrek aan initiatief of doortastendheid, dat is een beetje de tragiek van mijn leven. Of misschien een gevoel van niet zo nodig hoeven. Ik weet niet of ik het wel erg moet vinden dat ik die landen nooit bezocht heb. Misschien wil ik het wel niet eens anders. Ik weet ook niet of ik wel weet wat ik wil.
Ik heb nu een soort voornemen om Europa misschien wel nooit
meer in mijn leven te verlaten.
Het westelijkste ‘land’ dat ik nog hoop te bezoeken
zijn de
Azoren
(ik schrijf eigenlijk liever Açores, zoals ik
ook hardnekkig Iraq schrijf, maar dat moet Irak zijn, is mij
voorgehouden), waarbij ik Faial, van de centrale groep,
eigenlijk wel westelijk genoeg vind.
Het kleine Corvo en het westelijkste Azoreneiland
Flores
liggen eenzaam in de oceaan, een heel stuk verderop.
De Azoren vormen een autonoom gebied van Portugal, dus
behoren nog toch tot Europa.
In die tijd in 1974 of daarvoor was ik wel sterk geïnteresseerd geraakt in andere talen dan de bekende van school. Dat kwam vooral door de radio-uitzendingen op zondagmiddag voor mensen die toen nog gastarbeiders heetten. Ze waren er in het Turks, Marokkaans Arabisch, Joegoslavisch (het verschil tussen Kroatisch en Servisch werd toen niet gemaakt), Italiaans, Spaans, Portugees (‘para trabalhadores de língua portuguesa’) en Nieuwgrieks. Vooral die laatste twee talen vond ik fascinerend en fraai van klank. Ik ben van plan geweest Nieuwgrieks te gaan leren, maar het is er nooit van gekomen. Portugees heb ik wel enigszins geleerd, ik ben er nog steeds mee bezig. Om terug te komen op de revoluties van 1974: ik herinner me opnamen in die uitzendingen ‘voor Portugeestalige arbeiders’ van spreekkoren die ‘Vitória, vitória’ riepen. Dat vond ik indrukwekkend. Portugees begon toen al een beetje een soort heilige taal voor me te worden, en als ik iets verstond en het sloeg ergens op, vond ik het al snel kippevelverwekkend mooi. Mogelijk was het echter pas veel later op de radio bij een herdenking, misschien in 1976? Toen was ik aantoonbaar met de taal bezig.
Veel later zag ik diverse keren de film ‘Capitães de Abril’ (heb ik inmiddels ook op dvd) met daarin diezelfde kreet, en ook nog andere, die ik voor een deel nog altijd niet versta. Dvd in Portugal gekocht, dus geen ondertiteling of anderstalige geluidskanalen. Wel herkend: ‘Liberdade sexual’. Dat was mode in die tijd: de seksuele revolutie. Maar is er in wezen wel zo veel veranderd, 34 jaar later terugkijkend? In het dagelijks leven van gewone mensen?
Copyright © 2006, 2007 by R. Harmsen