Terug naar Schiedam, naar de naoorlogse nieuwbouwwijk die Nieuwland werd genoemd – maar dit gebied heette vast al veel eerder zo, toen het bedijkt werd zodat nieuw land ontstond? – en waar nu, ruim 50 jaar later, weer nieuwe nieuwbouw plaatsvindt. Op de Google-kaart zie ik nu pas dat daar een Groen van Prinstererlaan was (eerdergenoemde Treublaan is er een zijstraat van). Eerder, toen ik in die buurt woonde en schoolging, had ik dat nooit opgemerkt.
Wie was Treub? Wie was Groen van Prinsterer? Ik heb geen idee. Ik heb het me vroeger ook nooit afgevraagd. Misschien protestants-christelijke politici? Dankzij Google en Wikipedia is het nu, in 2007, zo gemakkelijk na te gaan, dat ik die moeite niet eens meer neem.
Wat ik wel weet, is dat naar diezelfde Groen van Prinsterer de Vlaardingse middelbare school vernoemd is, waar ik niet op heb gezeten. Maarten 't Hart wel. Maarten Biesheuvel ook. En mijn ruim twee jaar oudere zus nog twee jaar. En ik heb er wel toelatingsexamen gedaan, om vervolgens in Arnhem naar het CLA te gaan. Daar ging dit verhaal eigenlijk over. Je zou het bijna vergeten.
Terug dus naar het boek, naar aanleiding waarvan ik aan dit verhaal begon, geschreven ter gelegenheid van de reünie en het jubileum van de school waar ik wél op zat.
Op pagina 46 omschrijft Koos van Zomeren een leraar Frans als een piepklein ventje dat in een Jappenkamp had gezeten. [...] Nam je elleboog in een ijzeren greep.
Ik was even zijn naam kwijt, maar ik weet die nu weer: Houtman. In 1989 heb ik hem nog gezien en kort gesproken. Ik moet nog ergens een klassefoto hebben waar hij op staat. Jawel, uit 1971, van klas AB4 (atheneum B 4). Op een bord staat een spreuk geschreven: Pourtant j’y parviendrai. En toch zal het me lukken, zal ik er komen, dacht ik altijd al dat het betekende, en mijn prismaatje bevestigt het onder het lemma ‘parvenir’.
Op blz. 47 is sprake van een leraar Nederlands. Mogelijk wordt daarmee De Jong bedoeld. Ik herinner me dat hij goed orde kon houden. De man had een natuurlijk gezag. Hij deed er niets voor. Ik heb hem nooit kwaad gezien. Er werd gewoon niet geklierd bij hem in de klas. Het kwam eenvoudig niet bij iemand op om dat te doen. Niet in zíjn lessen.
Ook op pagina 47 weer een referentie aan Reitsma, die natte his gaf. Typische uitdrukking uit die tijd. Of die streek? Gebruikt iemand dat nu nog wel eens? Natuurlijke historie.
Op blz. 49 wordt de debatingclub Chrysostomus genoemd. Ik herinner me die naam. Werd soms in de schoolkrant (CLAdbloc) genoemd. Ik moest er niets van hebben, of het was alleen voor gymnasiasten (of dat dacht ik alleen maar?), de naam klonk Grieks. Of is het Latijn, met die u aan het eind? Had het niet Chrysostomos moeten zijn? Zo'n verschil viel me toen nog niet op. Wat de naam eventueel betekent, if anything, daar heb en had ik geen idee van. (Maar ook dat is in deze moderne tijd natuurlijk weer just a mouseclick away.)
Blad 47 vermeldt een leraar Duits met de naam Valk.
Ik meen me te herinneren dat ik in de stoet liep toen hij begraven werd.
(In de “schoolbiografie” getiteld
‘Helden, Muzen en Spijbelaars’,
onder redactie van leraar Duits Westerveld (ook van hem heb ik les gehad,
en van Van Noort; merkwaardig genoeg in een niet als zodanig
gebruikt tekenlokaal) staat inderdaad vermeld dat Valk in 1969 overleden is.)
Het was een trieste, plechtige begrafenis, maar wij leerlingen hadden de neiging toch wat te praten en zelfs te lachen, wat natuurlijk niet hoort. Later leerde ik begrijpen en accepteren dat begrafenissen soms heel gezellig worden. Maar dan pas na de eigenlijke begrafenis. Maar ook dan moet je er toch voorzichtig mee zijn, het kan ook voor sommigen kwetsend overkomen.
Copyright © 2006, 2007 by R. Harmsen