De rest van het boekje ‘Van school’ is geschreven door Koos van Zomeren. Hem ken ik niet. Waarschijnlijk zat hij in een veel hogere klas, want hij noemt het jaar 1963, en toen woonde ik nog helemaal niet in Arnhem. Ook heeft hij het over de Utrechtseweg, dat was een andere vestiging van dezelfde school, helemaal aan de andere kant van de stad. Maar later (blz. 52) noemt hij wel de wijk Geitenkamp, die inderdaad ten noordoosten van de school is, en conciërge Van Andel (blz. 48), die ik mij ook herinner. Deze conciërge had ook een dochter, met dezelfde donkere ogen als hij, ik meen dat ze Anke heette. Ik heb haar op een van de reünies nog zien staan. Niet gesproken, toen niet en vroeger niet, ze zat in een hogere klas.
Ik zie nu pas op Google dat in die wijk Geitenkamp dezelfde straatnamen voorkomen als in de wijk Nieuwland in Schiedam, waar ik opgroeide. Was me vroeger nooit opgevallen, in die Geitenkamp kwam ik dan ook zelden of nooit.
Zo is er de Nolenslaan (in Schiedam gingen mijn ouders daar op zaterdag met de auto boodschappen doen toen de winkels op het Wibautplein wat te beperkt werden; ik ging mee, op de fiets) en de Treublaan, waar een jongen woonde waar ik op school wel mee omging, Peter Brouwer heette hij.
Toen ik in 2005 weer eens in de wijk van mijn jeugd was, bleek een groot deel gesloopt, wat op deze luchtopname van Google (hier een kopie van hoe het erop stond in 2007, want ooit zal nieuwbouw plaatsvinden en zal dat ook op nieuwere satellietfoto's terechtkomen) goed te zien is.
De flat waarin ik woonde en de lagere school (nu zouden we zeggen
basisschool) waarop ik zat, zijn ontsnapt aan de overigens
begrijpelijke renovatiewoede. In een van nu de nu wel gesloopte
flats uit de jaren 1950, met vier verdiepingen zonder lift, tegenover
de onze met, en met elf etages, woonde Jaap Bax, die later
sportverslaggever werd. Mogelijk werkte hij op de technische
school waar mijn vader ook leraar was, waardoor die kon weten
waar hij woonde.
Volgens Wikipedia was Jaap Bax oorspronkelijk
gymnastiekleraar,
dus dat kan kloppen.
Bij een eerdere sentimental journey, begin 1999 of eind 1998, kon ik die technische school niet meer vinden, vermoedelijk gesloopt voor de bouw van de metro, die toen werd doorgetrokken naar Pernis om aan te sluiten op de lijn naar Hoogvliet, en die vanaf het treinstation van Schiedam/Rotterdam-West weer ondergronds zou gaan.
Op die school werkten mensen met bijzondere namen: ik herinner me dat mijn vader het had over Kees (of andere voornaam?) Maandag, en iemand die Van Marion heette. (Voordat mijn vader leraar was, werkte hij bij een machinefabriek met de naam Vijfwinkel (of soortgelijke spelling), of dat was een collega of vriend van hem of iets dergelijks?
De directeur van die technische school heette Pulleman, wat ik als kind eerst verstond als Prullenmand. Ik stelde me daarbij voor dat in de kelder van het donkere bakstenen gebouw vertoefde, om zich bezig te houden met vuilnisbakken en prullenmanden.
Ik begreep nog niet zo veel van de wereld in die tijd.
Zo had ik ook het idee later accountant te willen worden. Wat dat beroep inhield wist ik niet. Ik vroeg me dat ook niet af, het kwam niet in me op me dat af te vragen. Het was voor mij zonder meer duidelijk dat accountants in een Bedford bestelbusje mochten rijden. Die hadden een schuifdeur; d.w.z. de echte, die ik overigens niet vaak gezien kan hebben, niet de gele modelauto van Matchbox die ik had. Het was de tweede Matchbox die ik kreeg, de eerste was een blauwe Austin van het type dat leek op de modellen die ze tot op de dag van vandaag in India nog schijnen te maken. De Bedford had oorspronkelijk een soort reclamestrip of -balk op het dak, die er, hoewel ik me verbeeld nooit ruw met mijn speelgoed omgegaan te zijn, maar kort opgezeten heeft.
Ik maak nu uit een Google-zoektocht op dat het type CA moet hebben geheten. Achteraf best een lelijke auto, hoe kon ik die als kind mooi vinden?
Hoe dan ook, het feit (in werkelijkheid dus een volstrekt waanidee) dat accountants in Bedford-busjes mochten rijden, was voor mij voldoende reden om accountant te willen worden. Ook later fascineerden auto's met een schuifdeur me, Citroën Berlingo of Jumpy, Renault Kango of Peugeot 1007 (hoewel, ik zag er laatst weer een staan, en hij blijkt nogal klein en ook wel lelijk). Geen van die autotypes heb ik ooit bezeten. Dromen is makkelijker en goedkoper dan doen, zeker waar het gaat om zinloze, onbegrijpelijke en doelloze dromen.
Nog een autotechnisch detail dat me fascineerde: een buitenstuur. Ik heb als kind vuilniswagens gezien (of waren het straatveegwagens?) die een stuur in de cabine hadden maar mechanisch daaraan gekoppeld ook een stuur aan de buitenkant, vermoedelijk rechts. Een van de vuilnismannen of straatvegers kon op de treeplank staan, en met dat buitenstuur de langzaam rijdende wagen langs de stoep sturen.
Later heb ik zulke wagens nooit meer gezien, ze zullen wel verboden zijn wegens te onveilig. Of hebben ze nooit bestaan, en ik heb ik ze verzonnen?
Zo had ik rond 1965, toen we ’s zomers met een rode 2CV met wit bagagewagentje (‘eend met kuiken’) naar Zuid-Frankrijk gingen, een fantasie dat ik later met een eend én een tractor (McCormick? net zo een als waarvan ik een speelgoedmodel had, ook rood) op vakantie zou gaan. Of zo'n tractor op vakantie wel ergens toe zou dienen, dat is een vraag die ik nu, als tweeënvijftigjarige, wél stel. Toen als kind nooit. Het was gewoon leuk. Het leven werd bepaald door wat leuk was.
Wie er precies mee zouden gaan op vakantie vroeg ik me niet af. Wel zou ik kennelijk de enige zijn met een rijbewijs, en ik zou afwisselend op de tractor en in de eend rijden. Ertussen zat een kabel, waarvia de besturingen op ingenieuze wijze gekoppeld zouden zijn. De tractor reed automatisch, ook in bochten, achter de eend aan of omgekeerd, ieder op zijn eigen motor, en zonder een starre koppeling ertussen. De kabel gaf commando's door, of het ging via torsie of zo. Er was wel voorzien in een vertraging omdat de bocht voor de achterste auto later begon. Verder maakte ik me over de precieze technische uitvoering niet druk.
In een gefantaseerde kinderwereld is alles zoals het zijn moet, vanzelf.
Zo herinner ik me ook een vakantie, mogelijk in 1970 of daaromtrent, waarin we een poosje in Luxemburg aan de Sûre kampeerden (in 1962 waren we daar voor het eerst), in de tijd dat de tv-serie The Thunderbirds populair was. We hadden een soort stripboeken of kaarten bij ons waarop diverse van de vervoermiddelen stonden die de mensen van International Rescue gebruikten. Ik fantaseerde daar zelf een voertuig bij, met twee cilindervormige wormwielen, die in verschillende richtingen draaiden (vergelijk een helikopter met twee rotors, zoals de CH-47 Chinook) zodat het voertuig zelf niet zou gaan draaien. Sturen gebeurde door snelheidsverschillen tussen de wormen. In mijn fantasie kon het voertuig zich over de grond bewegen, ook als die modderig was, en over of in water, maar ook ondergronds (hoewel de spiraalcilinders geen punten hadden; maar over dat technische detail bekommmerde ik me totaal niet).
Uit Wikipedia concludeer ik nu dat er in de echte serie ook een gravend voertuig was, de Mole, maar als ik nu de plaatjes daarvan zie, herken ik ze niet, hoewel het voor de hand ligt dat de Mole mede de inspiratie moet hebben gevormd voor mijn fantasie.
Copyright © 2006, 2007 by R. Harmsen