Nog steeds, of beter gezegd: weer, ben ik bezig met het Kamerdebat van 16 maart 2016 over het geldstelsel. Ik ga het citaat dat ik in het vorige verhaal al in zijn geheel gaf nu in delen bespreken.
Het tijdstip is weer 1h14m39s:
“Maar voorzitter, de eye-opener namelijk is, en dat is dankzij het Burgerinitiatief, is dat die banken helemaal geen externe financiering nodig hebben! [...] Een klein buffertje. Maar als u twee ton leent bij de bank, dan wordt het gewoon in de boeken geschreven, zo wordt gewoon, dat krediet wordt gecreëerd op papier, en een buffertje van vier procent, oké, dat moeten ze dan wel ophalen, gratis, bij het loket van de ECB, maar voor de rest hebben ze gratis geld, [...]”
Dit is echt onjuist. Ik heb het al heel vaak gezegd: geldschepping is reëel, maar houdt niet in dat de bank geld creëert en vervolgens dat geld als krediet verstrekt. Er is namelijk geen ‘vervolgens’ want het gebeurt meteen, vanzelf, en per definitie heeft een bank nooit geld (in monetaire zin, en daar gaat het om).
Tegenover de lening (links, vordering van de bank) moet wel degelijk rechts iets staan (schuld van de bank, funding).
Wel is het zo dat zolang de lener het geleende geld nog even niet gebruikt, maar op een rekening laat staan, die lening haar eigen funding kan zijn. Dat is ook het geval als de lener de lening gebruikt om te betalen aan iemand die toevallig bij diezelfde bank bankiert. Voor de bank verandert dan per saldo de situatie niet.
Maar gaat het geld naar iemand bij een andere bank, dan moet de uitlenende bank wel degelijk weer uitgaan van de funding die er voorafgaand al moest zijn.
Voor de gehele bankensector in totaal maakt dat weliswaar per saldo ook weer niet uit.
Kortom: leer boekhouden, lees mijn artikelen, reken zelf de voorbeelden na en probeer zelf andere varianten.
“[...] dat die banken helemaal geen externe financiering nodig hebben! Een klein buffertje. [...], en een buffertje van vier procent, oké, dat moeten ze dan wel ophalen, gratis, bij het loket van de ECB, [...] ”
Welk buffertje van vier procent bedoelt Kamerlid Van Dijck nu eigenlijk precies?
De kasreserve? (Bestaande uit contant geld en direct opvraagbare tegoeden bij de centrale bank.) Die staat links op de balans terwijl de financiering van leningen (bijvoorbeeld geld van spaarders) rechts staat. Heeft er dus niks mee te maken.
Ook staat mij voor de kasreserve geen 4% voor de geest. Wel heel vroeger in Amerika 10%, later 3% of 1%, en de laatste tijd schijnt het eerder nul te zijn.
Effectief is het kasreservevereiste (niet de kasreserve zelf) zeker vrijwel nul, want dat is het effect van al dat opkopen van effecten (flauwe woordspeling, sorry) dat Draghi de laatste tijd zo driftig doet: de banken krijgen enorm veel extra kasreserve. (Zie MMM.) Dus als er al een eis van 1% zou zijn, dan kunnen de banken daar probleemloos aan voldoen.
Banken kunnen inderdaad wel geld lenen bij de centrale bank (weliswaar tegen onderpand), en dan komt er rechts en links op de bankbalans een bedrag bij, waarvan het bedrag links direct opvraagbaar is, ofwel dat werkt als kasreserve. Dus dat pleit voor de interpretatie ‘kasreserve’.
Of bedoelt Kamerlid Van Dijck de kapitaalreserve? Daarvoor hoor ik wel vaak dat percentage van 4% noemen. Er gaan stemmen op (ook in dit Kamerdebat, ik meen bij de PvdA) dat dat 5% of zelfs 10% zou moeten worden. Het gaat dan overigens niet om een rechtstreeks percentage, maar om een risicogewogen percentage van de uitzettingen, d.w.z. de verstrekte leningen.
Alleen, kapitaal is eigen vermogen. Door extra geld te lenen van de centrale bank, wordt niet het eigen vermogen versterkt, maar het vreemde. Dus dat “ophalen, gratis, bij het loket van de ECB” gaat voor dát type “buffertje” niet op.
Of doelt de heer Van Dijck op de verhouding tussen het totaalbedrag van de bankbiljetten in omloop versus het girale geld? Daarvoor worden vaak (meestal zonder bronvermelding of onderbouwing uit bijvoorbeeld een jaarverslag van een centrale bank) de percentages 3% en 97% genoemd, die men dan als enorm problematisch ziet, vanuit het hardnekkige misverstand dat giraal geld nepgeld zou zijn.
Maar dat is het niet, want zowel bankbiljetten als een banksaldo vertegenwoordigen een vordering op een bank, en dat is (mits de houder tot het publiek behoort, dus zelf geen bank of overheid is) per definitie geld.
Ook zijn bankbiljetten en zichtsaldi zowel voor banken als publiek uitwisselbaar: je kunt het één vrijwel moeiteloos in het andere omzetten en omgekeerd.
Conclusie: Kamerlid Van Dijck gebruikt ongedefinieerde begrippen, waarvan geen van de mogelijke interpretaties kunnen kloppen, hij roept zomaar een percentage, dat hij vermoedelijk napraat uit internetfilmpjes van complotdenkers. Ook suggereert hij met de aanduiding “buffertje” dat het ongespecificeerde percentage van 4% veel hoger, richting 100% zou moeten zijn. Maar dat is helemaal niet zo. Iets hoger misschien wel, maar 100% is nergens voor nodig.
“[...] dan wordt het gewoon in de boeken geschreven, zo wordt gewoon, dat krediet wordt gecreëerd op papier, [...] terwijl zij het gratis, virtueel in de boeken schrijven, en gevonden geld incasseren.”
Banken houden inderdaad, net als ieder ander bedrijf, een boekhouding bij, waaruit steeds kan worden opgemaakt wat de bezittingen (waaronder vorderingen) en de verplichtingen van het bedrijf zijn.
Vroeger gebeurde dat letterlijk in boeken: dagboeken, journaal, debiteurenboek, crediteurenboek, grootboek. Tegenwoordig zit dat uiteraard allemaal in computers, maar nog steeds op in essentie dezelfde manier als die 500 jaar geleden al beschreven werd.
Snel opvraagbare verplichtingen van een bank aan leden van het publiek, d.w.z. huishoudens en niet-bancaire ondernemingen, dat is per definitie geld. Dat geld is echt, omdat die vorderingen echt zijn en gestand gedaan worden. Dat ze, letterlijk of overdrachtelijk, op papier staan, in boeken, dat maakt ze niet minder echt. Vorderingen zijn niet virtueel, maar reëel, en sommige soorten vorderingen zijn geld.
En die worden met een goede reden als geld geteld, want alleen daardoor kun je ermee betalen. Wat heb je aan geld waarmee je niet zou kunnen betalen?
Harbers begint daarop over toetredingsdrempels, bankvergunningen en concurrentie. Ook belangrijk, maar dat heeft niets te maken met de door Van Dijck aangesneden, weliswaar vermeende, problematiek. Harbers geeft dus geen antwoorden, terwijl die antwoorden er wel zijn.
Jammer. Maakt het debat minder zinvol.
Volgende citaat, volgende artikel.
Copyright © 2016 R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden.