Girale financiering

25 augustus en 15– (eigen vertaling uit het Engels)

Niks rijker, ook niet armer

Dit gedeelte op 25 augustus vertaald uit het Engels

In mijn eerste artikel liet ik zien hoe geldschepping optreedt als een bank aan iemand een lening verstrekt. Het contante bedrag was eerder door een andere bankklant ingelegd.

In artikel 10 beschreef ik de girale, cashloze versie van die gang van zaken: de lener krijgt het leningbedrag niet contant uitgekeerd, maar krijgt er de beschikking over op een direct opvraagbare betaalrekening, om daar later uitgaven van te kunnen doen.

De financiering van de lening (‘waar komt het geld vandaan?’) is dan minder duidelijk, en ik stelde dat in die situatie de lener in feite zijn eigen lening financiert: doordat het bedrag niet onmiddellijk besteed wordt, blijft het op de bank staan, waardoor de bank (als die nog voldoende reserves heeft) het onuitgegeven leenbedrag kan gebruiken als financiering voor diezelfde lening!

Het verschijnsel geldschepping is in dat geval duidelijker dan in het voorbeeld van mijn artikel 1: in artikel 10 boekt de bank eenvoudig het leningbedrag aan debetzijde, en datzelfde bedrag aan de creditkant om aan te geven dat het beschikbaar is voor de lener.

Er wordt dus geld aangemaakt dat er voorheen niet was. Maar merk op dat deze geldschepping – en dit is belangrijk – de bank niet ‘rijker’ heeft gemaakt: ze heeft nu meer activa (vorderingen), maar ook meer passiva (verplichtingen), en het saldo van die twee toenames is nul. De verplichting telt als M1-geld, maar de vordering niet. Vandaar de geldschepping.

Als de lener later een deel van de lening aflost, dan gebeurt het omgekeerde: zowel de lening zelf (vordering voor de bank, debetzijde van de balans, links) als de beschikbaarheid ervan voor de lener (verplichting voor de bank, creditzijde van de balans, rechts) wordt verlaagd.

Omdat ook nu weer alleen de verplichting als geld telt, wordt geld vernietigd door de aflossing. Maar dit maakt de bank niet armer: het resterende leningbedrag (vordering van de bank op de lener) wordt nog steeds in evenwicht gehouden door de direct opvraagbare vordering die de lener op de bank heeft.

Wat gebeurt er als de lener het leningbedrag gaat uitgeven?

Dit deel vertaald op 25 augustus.

In artikel 10 gingen we door tot het punt waar de lener het bedrag beschikbaar had, maar er nog niets van had uitgegeven. Daardoor kon de bank het bedrag gebruiken als financiering van de lening zelf.

Maar wat gebeurt er nu als de lener het bedrag wél geheel of gedeeltelijk gaat besteden? Dat gaat natuurlijk vroeg of laat gebeuren, want waarvoor had hij anders een lening genomen? Verliest de lening dan haar financiering? Laten we eens enkele situaties in detail bekijken.

Dit deel vertaald op 15 september 2012, doorlopend naar de nacht van 15 op 16 september.

Lener boekt over naar iemand bij zelfde bank

Nadat de bank de lening beschikbaar had gesteld, maar de lener er nog geen gebruik van had gemaakt, was de situatie als volgt:

Omschrijving Debet (activa, vorderingen) Credit (passiva, schulden)
Contanten bij de bank 100
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling A 100
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling B 900
Kredietfaciliteit voor dorpeling B 900

De lener gebruikt nu een deel (laten we zeggen 90 euro) van het geld dat de bank heeft beschikbaar gesteld, om een betaling te doen aan dorpeling C, die ook klant is bij diezelfde bank. Boeking:

Omschrijving Debet (activa, vorderingen) Credit (passiva, schulden)
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling B 90
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling C 90

Uitwerking op de balans:

Omschrijving Debet (activa, vorderingen) Credit (passiva, schulden)
Contanten bij de bank 100
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling A 100
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling B 810
Kredietfaciliteit voor dorpeling B 900
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling C 90

Voor de bank is er in wezen nauwelijks iets veranderd. Op zichtrekeningen (direct opvraagbaar) staat in totaal net als voorheen 1000 euro (100 + 810 + 90). Dit wordt gedekt door 100 euro, ofwel 10%, aan contanten die als reserve dienen.

De nieuwe eigenaar van de 90 betaalde euro’s, dorpeling C, heeft ze ter beschikking, maar gebruikt ze nog nergens voor. Daarom kan de bank dat bedrag, net als voordat de betaling plaatsvond, gebruiken als financiering (‘funding’) voor de lening aan dorpeling B.

Dat deel van het geld voor de lening ‘komt nog steeds ergens vandaan’, hoewel het ooit ontstaan is uit geldschepping. De paradox blijft aanwezig.

De geldhoeveelheid is niet veranderd: dat is het totaal van de zichtrekeningen (betaalrekeningen), namelijk 1000 euro, omdat contanten bij de bank niet als M1-geld gelden, en geen van dorpelingen op dit moment contant geld hebben. Ze hebben allemaal al hun geld op de bank staan.

Lener neemt deel contant geld op

Stel dat dorpeling B ook een deel van zijn lening contant wil uitgeven of bewaren. Ik gebruik willekeurig 50 euro als voorbeeldbedrag. De boeking is:

Omschrijving Debet (activa, vorderingen) Credit (passiva, schulden)
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling B 50
Contanten bij de bank 50

Deze boeking leidt op de balans tot het volgende:

Omschrijving Debet (activa, vorderingen) Credit (passiva, schulden)
Contanten bij de bank 50
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling A 100
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling B 760
Kredietfaciliteit voor dorpeling B 900
Betaalrekening (direct opvraagbaar) van dorpeling C 90

Nu heeft de bank een probleem: haar kasreserve is onder het vereiste minimum gekomen (dat ik voor het voorbeeld op 10% had gesteld):
50 / (100 + 760 + 90) = 50 / 950 = 5,3%.
De bank moet dus snel op zoek naar extra financiering die ook de reserves versterkt.

Dit plotselinge tekort is niet helemaal realistisch, omdat ik in artikel 10 aannam dat de bank haar volledige overtollige reserves (en daarmee leencapaciteit, even afgezien van de kapitaaleis) benutte voor deze ene lening. In de werkelijke wereld zijn afzonderlijke leningen veel kleiner dan de reserves, en de bank houdt waarschijnlijk altijd wat overtollige reserves aan, zodat de normale dagelijkse banktransacties niet meteen leiden tot onderschrijding van de minimumkasreserve.

Lener boekt over naar iemand bij andere bank

Vereffening met onderlinge rekeningen

(Ter wille van de eenvoud neem ik nu weer de situatie aan het begin van dit artikel, en het eind van artikel 10, als uitgangspunt.)

Wat er precies gebeurt, hangt ervan hoe de vereffening tussen de banken geregeld is. Dit kan verlopen via rekeningen die banken bij elkaar hebben. Dat was in Nederland het geval voor 1990. Er waren twee aparte betalingscircuits , één voor de Postbank en één voor alle andere banken in het land. Betalingen tussen die twee circuits werden gedaan via rekeningen die de andere banken, en de betalingsverwerker (Bankgirocentrale, later Interpay, nu Equens), hadden lopen bij de Postbank).

De methode met onderlinge bankrekeningen kan gebruikt worden voor internationale betalingen (voor en buiten SEPA), met vostro-rekeningen (ongeveer, maar niet helemaal hetzelfde als een loro-rekening) en nostro-rekeningen.

Als dorpeling B een deel van zijn lening van 900 euro, beschikbaar op zijn bankrekening, wil gebruiken voor een betaling aan iemand met een rekening bij een andere bank, en de vereffening vindt plaats zoals hierboven beschreven, dan gaat het bedrag in feite van de rekening van dorpeling B naar de rekening van de bank van partij D bij de bank van dorpeling B. De verdere afhandeling van de betaling bij de bank van partij D heeft geen invloed op de balans van de bank van dorpeling B.

Dus de rol die de rekening van dorpeling C speelde in het intrabankvoorbeeld, wordt nu gespeeld door de loro-rekening van de andere bank. Voor de financiering van de lening van dorpeling B (en daar gaat dit artikel en het vorige over) maakt dat geen verschil. In feite helpt de andere bank de lening financieren (zolang het geld in die rekening niet wordt weggehaald om voor iets anders gebruikt te worden).

Het geld voor de lening komt nog steeds ergens vandaan, en wordt niet uit lucht gemaakt; toch is geldcreatie door kredietverlening door handelsbanken reëel. Dat is de paradox.

Vereffening door de centrale bank

In veel gevallen loopt de vereffening, het verrekenen van betalingen van en naar klanten van verschillende banken, via een centrale bank. Voorbeelden: DNB in Nederland, de ECB voor de eurozone, federale en regionale FEDs in de VS.

Zo’n vereffening leidt effectief tot een creditering van een reserverekening (met een debetsaldo, gezien vanuit de niet-centrale bank) bij de centrale bank. Nadat dus de betaling vereffend is heeft de bank minder kasreserve (die ten dele bestaat uit contant geld en ten dele uit een tegoed bij de centrale bank).

De leencapaciteit van de bank wordt door de transactie verminderd zodat de bank op zoek moet naar extra financiering (‘funding’). De situatie lijkt heel veel op die na een contante opname.


Copyright © 2012 R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden.