2– (eigen vertaling uit het Engels)
Mensen vragen zich vaak af: als banken geld kunnen creëren, waarom wij dan niet? Is dat niet oneerlijk?
Allereerst wijs ik er nogmaals op dat geldcreatie weliswaar reëel is en inderdaad gebeurt zodra een bank krediet verleent aan iemand van het publiek; maar die bank wordt er niet rijker door. Wel krijgt de bank er meer gelegenheid door om een rentemarge te verdienen.
Geldcreatie gebeurt ook als een bank creditrente betaalt of salarissen, overige kosten, dividend. Deze soort geldschepping maakt een bank vaak armer, niet rijker.
Nu het antwoord op de vraag, waarom alleen banken geld kunnen scheppen: dat volgt uit de definitie van geld. Dat die definitie is zoals ze is, is met goede redenen. Als geld anders gedefinieerd was, zouden niet-banken (personen en bedrijven) wel net als banken geld kunnen maken.
In artikel 1 en artikel 10 liet ik al twee scenario’s zien (heel verschillende, maar in essentie gelijkwaardig) van hoe geldschepping plaatsvindt als automatische consequentie van bankkrediet.
Dat is natuurlijk niet de enige soort krediet. Andere vormen zijn informeel krediet en handelskrediet. We gaan maar eens voorbeelden bekijken om te zien waarom ze geen geldcreatie veroorzaken, en hoe dat wel het geval kon zijn als de definitie van geld anders was.
Stel je bent in een café met wat vrienden. Een van die vrienden wil een rondje geven maar heeft geen geld bij zich. Dus je leent hem 20 euro.
Nu maken we de berekeningen om te zien of er geldschepping was. Het bankbiljet is geld. Het is in andere handen gekomen, maar het totaalbedrag is niet veranderd. Er is ook je vordering op je vriend, want hij heeft beloofd je over een paar dagen terug te betalen.
Zo’n vordering van een persoon die geen bank is op een andere persoon, evenmin bank, telt niet mee voor de geldhoeveelheid M1. Daarom was er geen geldschepping toen de vordering ontstond.
Als de definitie anders was en de vordering wel meetelde, zou er wel geldcreatie zijn geweest, net als bij het verlenen van bankkrediet. Dat komt omdat bij krediet wat er al was, verdubbelt: na de kredietverlening is er de vordering van de uitlener tot terugbetaling én de lener heeft het geld ter beschikking.
Het verschil tussen informeel krediet (zonder geldschepping) en bankkrediet (met geldschepping) is er alleen door de gangbare definitie van geld. Het is niet het gevolg van een of andere toestemming die de bank wel heeft en wij niet. Het betekent niet dat een bank een manier heeft om rijker te worden, die wij niet kunnen en mogen toepassen.
De definitie van geld, daar gaat het om. Geld is munten plus wat banken het publiek schuldig zijn.
Dat komt veel voor. Als een bedrijf goederen of diensten koopt/afneemt van een ander bedrijf, betaalt het meestal niet meteen bij levering. Er moet eerst een factuur binnenkomen, die dan na de betalingstermijn, zeg 30 dagen, betaald wordt.
In de tussentijd geeft de verkoper (crediteur) de koper (debiteur) krediet. De verkoper heeft dit krediet in de boekhouding onder (handels)debiteuren staan, de koper onder (handels)crediteuren.
Handelskrediet veroorzaakt evenals informeel krediet geen geldschepping, omdat zulke kortlopende vorderingen tussen niet-banken volgens de definitie niet worden gezien als deel van de M1-geldhoeveelheid noch van een ander M-aggregaat.
Ook hier weer zou, als de gelddefinitie anders was geweest, handelskrediet net als bankkrediet wel geldcreatie met zich mee hebben gebracht. Maar dat is die niet, dus dat doet het niet.
De centrale bank bewaakt de totale geldhoeveelheid. Voor dat doel wint ze gedetailleerde, periodieke verslagen in van alle niet-centrale banken in haar regio. De centrale bank weet welke dat zijn, omdat ze geregistreerd moeten zijn en een bankvergunning nodig hebben.
Werd krediet tussen andere bedrijven dan banken ook tot de geldhoeveelheid gerekend, dan zou de centrale bank ook daarvan wekelijks gedetailleerde financiële gegevens moeten inzamelen. Dat is te veel werk, daarom wordt dat niet gedaan.
Gegevens bijhouden over informeel krediet zou niet alleen ondoenlijk zijn, maar ook botsen met privacyregels.
Maar het bovenstaande is niet de belangrijkste of zelfs maar de echte reden.
Om de vordering van een crediteur op een debiteur tot geld te maken, zou die vordering overdraagbaar moeten zijn, zodat die door iemand anders als betaling werd aanvaard.
Stel dat een van mijn klanten waarvoor ik een klus heb gedaan, mijn factuur niet betaalt, maar voorstelt in plaats daarvan een vordering op een van hun klanten als betaling aan mij over te dragen. Zou ik daarmee akkoord gaan?
Waarschijnlijk niet. Ik ken hun klanten niet, weet niets over hun kredietwaardigheid. Mijn klant wil ook niet dat ik contact heb met hun klanten, om te voorkomen dat ik rechtstreeks zaken met ze zou gaan doen. (Dat wil ik helemaal niet, maar dat is weer een ander verhaal.) En de klant van mijn klant is waarschijnlijk niet bereid mij te betalen in plaats van zijn klant, omdat hij mij niet kent en ik niets voor hem gedaan heb.
Nog erger: als zo’n manier van betalen wel werd geaccepteerd en gebruikelijk was, moest ik er rekening mee houden niet te worden betaald door de klant van mijn klant, maar door de debiteur van de klant van de debiteur van de klant van de debiteur van mijn klant. Er zou een lange keten ontstaan van onbetrouwbare betalingsbeloften, die moest dienen als wellicht inbare betaling.
Als we dat vergelijken met betalingen in de echte wereld, dat zien we een heel ander plaatje. In de echte economie kan ik een factuur betaald krijgen doordat de debiteur een deel van zijn vordering op zijn bank (met andere woorden: het saldo van zijn bankrekening) over laat dragen zodat daardoor mijn vordering op mijn bank toeneemt (dezelfde bank als de zijne of een andere).
Daarna heb ik als ontvanger van de betaling een hogere vordering op mijn bank, de bank die ik ken en vertrouw. Ik hoef niet meer achter de betaler aan om mijn geld te krijgen, om daarmee zelf te kunnen betalen. Ik betaal met mijn vordering op de bank. De banken fungeren als tussenpersonen tussen betaler en begunstigde, zodat die twee elkaar niet hoeven te vertrouwen en zelfs niet hoeven te kennen, behalve voor deze ene korte transactie.
Op mijn beurt kan ik een pinpas gebruiken, of wat er aan betalingsmethoden beschikbaar is, om te betalen voor wat er bij de supermarkt in mijn winkelwagen ligt. Dat kan ik net zo makkelijk in mijn eigen woonplaats doen als overal elders in Europa, waar niemand me kent en geen idee heeft of ik kredietwaardig ben. Maar ze vertrouwen wel hun eigen bank, en daarmee indirect ook mijn bank.
Het wezenlijke van een betaling is altijd: de overdracht van een deel van de vordering die de betaler op zijn bank heeft, naar de vordering die de betalingsontvanger op zijn bank heeft.
Zelfs bij een contante betaling, met bankbiljetten, is het principe gelijk: bankbiljetten zijn overdraagbare vorderingen op de centrale bank, die iedereen kent en vertrouwt als uitgever van bankbiljetten.
Omdat overdraagbare vorderingen op vertrouwde banken te gebruiken zijn als betaalmiddel, zijn ze geld. Niet-overdraagbare vorderingen (zoals openstaande debiteurenposten) vertegenwoordigen wel financiële waarde, maar zijn geen geld.