Idee: al vele jaren. Tekst: 19, 21 en
Dit artikel hoort bij een serie, die inmiddels meerdere delen heeft: 1 , 2 , 3 , 4 , 5 , 6 , 7 , 8 .
Ik zal, heel hautain, eerst vertellen hoe ik het zeg. Niet dat dat per se bepalend moet zijn, maar om het even helder op een rij te hebben. Daarna kijk ik wat de achtergrond ervan kan zijn, en of het breder voorkomt dan alleen bij mij.
De gewone manier van zeggen is bij mij: zeven, zeventien, maar seventig, en ook vijveseventig, zesseseventig enz. Dus soms wordt de z verhard tot s, ook waar assimilatie dat niet vereist.
Ook zo: zes, zestien, maar sestig, en ook zevenesestig, achtesestig enz.
Bij 50 iets dergelijks, maar dan niet in samengestelde tientallen: vijf, vijftien, maar fijftig, en toch weer tweeëvijftig, drieëvijftig. Dus niet tweeëfijftig enz.
40 gaat net als 50: vier, veertien, maar feertig, en toch weer viereveertig, zeveneveertig, niet vierefeertig enz.
Waar komt dit vandaan? Wat is de achtergrond en historie? In het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) is daarover wel wat te vinden. Dat is een historisch woordenboek dat vele banden besloeg, later op een enkele cd-rom paste, en inmiddels online te raadplegen is.
Ik citeer nu uit deze online versie (met expansie van redactionele afkortingen), en via dezelfde interface ook uit het Middelnederlandsch Woordenboek (MNT). Tussendoor geef ik commentaar.
Het heeft te maken met de t in 80. Waarom acht, achttien, tachtig, en niet gewoon acht, achttien, achtig? In het Duits en Engels is het wel zoals te verwachten achtzig en eighty.
Het MNT over tachtich:
“In de andere germaansche talen heeft het woord niet de t aan het begin, die een overblijfsel is van een oudgermaansch hund-; [...]”
Het WNT over tachtig:
“Een samenstelling van Acht (IV) met een oud woord waarvan de stam tizu- luidde en dat tiental beteekende; de t- aan het begin wordt gewoonlijk gehouden voor een overblijfsel van een voorgevoegd woord dat eveneens tiental beduidde en dat in 't Angelsaksisch als hund- (hundeahtatig), in 't Oudsaksisch als ant- (antahtoda) voorkomt. Verschillende germaansche talen hebben ook, of uitsluitend, vormen zonder t-: [...]”
Deze voorgevoegde t- nu kwam in dialecten ook voor voor 90, tnegentig, schreef men in 1943 en 1911, maar ik heb dat nog nooit gehoord, wat weinig zegt. Relevanter, die t zat ook voor 70:
“— TSEVENTIG —, hoofdtelwoord, rangtelwoord en zelfstandig naamwoord Middelnederlandsch seventich, tseventich [...] De tot in de 17de eeuw aangetroffen t aan het begin van tseventig wordt beschouwd als overblijfsel van het germaansche voorvoegsel *χunda- ‘honderd’ (Angelsaksisch hund-, oudsaksisch ant-, middelnederlandsch, oudfriesch t-).”
Hier nu is iets bijzonders aan de hand. Die t van tseventig is dus al ruim 300 jaar weg. Maar de voorwaartse beïnvloeding, de progressieve assimilatie, die vroeger vast ook al plaatsvond en waarbij de t de z tot s maakte, die werkt nog steeds door in het Nederlands van nu: ook nu nog spreken mensen spontaan zeventien met een z uit en zeventig met een s, seventig.
Niemand weet meer waarom, het is gewoon zo, het is hoe kinderen de taal van hun omgeving leren: ze onthouden en echoën wat ze vaak om zich heen horen, en beschouwen alleen dat als juist, omdat het zo vertrouwd klinkt, en iets anders niet. Zo werkt het met uitspraak, zo werkt het met woordbetekenissen en ‑gebruik, en zo werkt het met woordvolgorde en zinsbouw. Kinderen van een jaar of drie hebben al die systematieken al zowat compleet aan boord. Zelf ijverig ingekerfd in hun hersenen door heel hun wakende leven, geïntegreerd in alles wat ze doen en beleven, intensief ook met taal bezig te zijn.
Iets dergelijks is aan de hand met het woord ‘samen’, maar dan met steun van de spelling. Het is tezamen, gezamenlijk, verzamelen, inzameling, allemaal met een z, maar ‘samen’ is met een s. Waarom? Omdat daar ook vroeger een t voor zat. Het WNT vermeldt:
“— SAAM —, bijwoord Samengetrokken uit Te en Zamen. Middelnederlandsch samen, tsamen, te samen, [...] Hieronder zijn ook plaatsen met te zamen en tsamen opgenomen.”
Seventig voor 70 is nu verklaarbaar, maar hoe zit het met sestig, fijftig en feertig? Ik ga weer citeren. Het MNW over sestich:
“(tsestich, tseistich; niet *zestich, dit is in overeenstemming met de hedendaagsche uitspraak; vgl. tsestig (Boekenoogen 1254); zoo ook seventig, vgl. tachtig en (dial.) tnegentig), [...]”
En het WNT over zestig:
“— TSESTIG —, hoofdtelwoord, rangtelwoord en zelfstandig naamwoord Middelnederlandsch sestich, tsestich; [...] Het voorvoegsel angelsaksisch hund-, oudsaksisch ant-, Middelnederlandsch, oudfriesch t-, germaansch *χunđa- ‘honderd’, waaruit de t aan het begin van tachtig, tnegentig en tseventig als overblijfsel wordt beschouwd, schijnt zestig nooit gehad te hebben; de t in tsestig zou in analogie met die andere tientallen zijn ontstaan. Het gevolg is dat ook zestig een stemlooze uitspraak van de z heeft.”
Ik bespeur hier een tegenspraak. Als de vorm ontstaan is, door welke oorzaak ook, door analogie of anderszins, dan heeft het woord die t volgens mij dus niet “nooit gehad”. Maar misschien lees ik het verkeerd.
En ook: betekende dat Oudgermaanse ‘hundã’ nou honderd of tiental? De woordenboeken zijn daar niet consequent over. Misschien kon het beide betekenissen hebben.
Het WNT over 50:
“Buiten verbinding met andere telwoorden is de gewone uitspraak die met f aan het begin; vergelijk VEERTIG. In het Westvlaamsch vichtig (VAN SINT-JAN § 78), maar ook met voorgevoegde t tfiftig (Loquela 10, 79 [Kortrijk, 1890]); door LIEV.-COOPM. [1951] ook voor Gent opgegeven; [...]”.
En veertig:
“In de dialecten meestal uitgesproken met f- [...] of met tf- in den anlaut; in sommige echter met v (BRUIJEL; V.D. WATER). Deze verscherping, waarvan in het middelnederlandsch geen voorbeelden worden gevonden, is blijkbaar te wijten aan jonge analogie van (t)sestig en (t)seventig”
Zou dat met die analogie, waardoor het verschijnsel dus minder oud en minder authentiek is, verklaren wat het WNT aanduidt met “buiten verbinding met andere telwoorden”, dus dat het in de uitspraak wel negenesestig en eeneseventig is met een s, niet een z; maar negeneveertig en eenevijftig met een v, niet een f?
Ik vind het belangrijk dat het erfgoed van de Nederlandse taal voor volgende generaties behouden blijft. Daarom moeten de authentieke eigenaardigheden die taallerende kinderen uit hun omgeving oppikken, ondersteund worden door wat ze in de sprekende media horen. Dat gebeurt helaas niet altijd.
Eerdergenoemde Hans Goedkoop hoorde ik vaak dingen zeggen als “de jaren zestig”, met een z, dat moet met een s.
Op 26 april 2018 zag ik de film De Matchmaker, waarin acteur Benja Bruijning de zoon speelt van een vrouw, gespeeld door Ariane Schluter, die 60 wordt. Hij zegt daarin aan het begin diverse keren geforceerd zestig met een z.
18 november 2020, het journaal van 18 uur, met de Simone Weimans, op tijdstip 5m52s: “Omroep Zwart heeft naar eigen zeggen vijftig duizend leden.” Nee, fijftig. Vind ik.
Op 2m12s: “Ondanks de storing zijn er toch weer meer nieuwe besmettingen gemeld bij het RIVM dan gisteren, ’t zijn er zessenveertig honderd achtentwintig, [...] negenenvijftig minder dan gisteren.” 46 en 59 allebei met een v in de tientallen, dat is correct.
17 november 2020, tv-journaal van 17 uur, Amber Brantsen, vanaf 1m58s, over het aantal mensen dat zich wil laten vaccineren tegen Covid-19: “in juni wilde 72 procent van de ondervraagden dat nog, nu is dat 60 procent.”. Tweeënzeventig met een s, dat is correct, maar zestig met een nadrukkelijke z. Dat is om twee redenen fout: de t van ‘dat’ hoort assimilatie te veroorzaken. Bovendien heeft 60 van nature (zie hierboven) al een s-klank, ondanks de spelling met een z.
Vervolg: steekproeven naar de situatie in Vlaanderen.