(eigen vertaling uit het Engels)
De meeste mensen zijn vanaf hun vroegste jeugd vertrouwd met geld. Dus ze weten wat geld is en ze begrijpen hoe het werkt.
Als ze dan iets lezen over geldschepping en geldvernietiging, denken ze dat ook te begrijpen.
Geldschepping is als er na afloop meer geld is dan voorheen.
Geldvernietiging is als er na afloop minder geld is dan voorheen.
Simpel. Maar is het dat ook? Nee!
Geldschepping en geldvernietiging zijn begrippen uit de monetaire theorie, een onderdeel van het vak economie. Ze zijn gebaseerd op definities van diverse soorten geld. Die definities worden gebruikt door centrale banken, niet-centrale banken, economen en statistici, voor het meten van de geldhoeveelheid. De definities zijn zoals ze zijn met goede redenen.
Die definities van geld komen voor een groot deel overeen met wat mensen in het dagelijks leven ervaren als geld. Maar niet helemaal! Er zijn wezenlijke verschillen!
Wat prikkelende voorbeelden om dit te illustreren. (Meer details hier.)
Geld dat je op een langlopende spaarrekening zet, is daardoor geen geld meer. (Dit geldt in de eurozone, maar niet in de VS.)
Munten en bankbiljetten zijn geld, maar ze zijn geen geld als ze bij een bank zijn.
Als je een lening krijgt van een bank, is die lening zelf (de vordering van de bank op de lener) geen geld. Maar het bedrag, zoals dat beschikbaar komt voor de lener, is wel geld.
Als die lening een hypothecaire lening is, dan wordt het bedrag gebruikt om de vorige eigenaar van het gekochte huis te betalen. Die vroegere eigenaar zal gewoonlijk een deel van het bedrag gebruiken om zijn hypotheeklening af te lossen. Door dat te doen, is dat deel van het geld geen geld meer.
Aandelen en obligaties zijn geen geld. Maar ze hebben wel waarde, en het zijn activa op de balans van een bedrijf dat ze bezit.
Geld dat op een rekening van een bank bij een andere bank staat, is geen geld. Dat geldt zowel als een van die banken de centrale bank is, als wanneer het gaat om niet-centrale banken.
Dus de reserves die banken aanhouden bij de centrale banken, vanwege de geëiste minimumreserve, zijn geen geld. Maar ze spelen wel een essentiële rol bij het bijsturen van hoeveel geld er in omloop is, dus van de geldhoeveelheid.
Wat zijn dan die definities uit de geldtheorie, die zulke op het oog absurde gevolgen hebben? Waarom is geld zo contra-intuïtief en zo vaak anders dan geld?
In mei 1961 bracht de Federal Reserve Bank van Chicago een document uit met de titel Modern Money Mechanics (‘Moderne geldmechanismen’). Het is diverse keren bijgewerkt, voor het laatst in juni 1992.
Het is ook beschikbaar bij Wikisource, of als PDF bij Wikimedia .
Ik citeer (en vertaal) van bovenaan bladzijde 14 in de PDF:
“Geld is gedefinieerd als het totaalbedrag op bankrekeningen bij banken en andere depository institutions (‘inleginstituten’), en contant geld en travelers checks in handen van het publiek.”
En in de inleiding, in de rechterkolom van bladzijde 2 (zie hier in Wikisource) lezen we:
“Tegenwoordig komt geld dat in
de Verenigde Staten wordt gebruikt bij betalingstransacties,
voor in drie vormen — contanten (bankbiljetten en
munten in de zakken en portemonnees van het publiek);
direct opvraagbare tegoeden (niet-rentedragende
betaalrekeningen bij banken); en andere tegoeden waarvan
men betalingen kan doen, zoals
NOW-accounts
[een typisch Amerikaans fenomeen dat we hier
niet kennen; enigszins vergelijkbaar met direct
opvraagbare spaarrekeningen],
bij alle depository institutions, waaronder
handelsbanken en spaarbanken, spaar- en
leenassociaties en kredietunies.
[...]
Omdat een contante dollar zonder restricties kan worden
omgezet in een dollar op een direct opvraagbare
betaalrekening, en omgekeerd, en omdat men met allebei
betalingen kan doen, zijn ze beide evenzeer geld.
Maar alleen contant geld en tegoeden van het publiek
(waaronder banken niet inbegrepen zijn) worden
meegeteld voor de geldhoeveelheid.
Ingelegde gelden van de Amerikaanse schatkist,
buitenlandse banken en officiële instituten, en ook
contant geld bij depository institutions,
worden niet meegerekend.”
De bestuurders van de Amerikaanse Fed, “The Board of Governors of the Federal Reserve System”, definieert de geldhoeveelheid hier, waarvan ik vertalend citeer:
“De geldhoeveelheid wordt gewoonlijk gedefinieerd als een groep veilige activa (bezittingen) die huishoudens en bedrijven kunnen gebruiken om mee te betalen of als belegging op de korte termijn. Zo maken contante dollars, en ook tegoeden op betaalrekeningen en spaarrekeningen, deel uit van de diverse monetaire aggregaten, waarin de geldhoeveelheid wordt uitgedrukt.”
De Europese Centrale bank (ECB) geeft de volgende uitleg van “money aggregates”: (zie bij “Monetary aggregates background”), waarvan ik vertalend citeer:
“Monetaire aggregaten bestaan uit monetaire verplichtingen van MFI’s en centrale overheden (postkantoren, schatkist) tegenover inwoners van de eurozone die geen MFI zijn, exclusief centrale overheden.
M1 is het totaal van contanten in omloop en direct opvraagbare tegoeden; M2 is de som van M1, tegoeden met een overeengekomen looptijd van tot en met twee jaar en twee jaar en tegoeden met een opzegtermijn tot en met drie maanden; en M3 is de som van M2, repo’s, deelbewijzen in geldmarktfondsen en schuldbewijzen met een looptijd
van ten hoogste twee jaar.”
MFI betekent Monetary financial institution, wat staat voor ‘monetaire financiële instelling’. Dat is waarschijnlijk zo ongeveer hetzelfde als wat de Amerikanen een “depository institution” noemen (‘inleginstituut’).
De essentie is dus:
Geld in de monetaire betekenis is het geld dat het publiek (d.w.z. huishoudens en bedrijven) ter beschikking heeft voor uitgaven.
Wat meteen ter beschikking is, is M1. Wat meteen, en na enige tijd beschikbaar kan worden, is M2/M3. Wat niet beschikbaar is of pas na lange tijd ter beschikking kan komen, is helemaal geen geld.
Deze definities zijn zinvol, omdat ze aangeven hoeveel geld er is. Dat is de geldhoeveelheid, het geld dat mensen meteen kunnen besteden.
En dat is wat van belang is voor de inflatie. De inflatie laag houden, door het bijsturen van de geldhoeveelheid, dat is een van de belangrijkste taken van elke centrale bank. Wat centrale banken daarom willen weten en moeten bewaken, is de geldhoeveelheid en niet de geldhoeveelheid!
Laten we nu een paar van de eerdere voorbeelden opnieuw bekijken, om te zien of ze echt kloppen met de definities van geld.
Dit kan ons tevens een beter inzicht verschaffen in wat geldschepping nou eigenlijk is!
Als je geld hebt staan op een betaalrekening (ook genoemd zichtrekening, dus met een direct opvraagbaar tegoed) en dat overzet naar een spaarrekening, is het geen M1-geld meer. In zekere zin vindt dan dus geldvernietiging plaats.
Maar duidelijk geen geldvernietiging, omdat het geld op die spaarrekeningen nog steeds waarde heeft, en de spaarder nog steeds de eigenaar is – wat eigenlijk inhoudt dat de spaarder een vordering heeft op de bank ter grootte van het ingelegde bedrag.
Als het spaardeposito een looptijd heeft van ten hoogste 2 jaar of de spaarrekening een opzegtermijn van maximaal 3 maanden (ik ga nu uit van de ECB-definities), dan behoort het geld op de rekening weliswaar niet meer tot M1, maar wel tot M2/M3. In zekere zin is dit geld ook nog steeds geld, omdat M2/M3 is ook een vorm van geld is.
Als echter de looptijd meer dan twee jaar is of de opzegtermijn langer dan drie maanden, dan is geld dat zo gespaard wordt niet langer M1, maar ook geen M2/M3. Met andere woorden, het is helemaal geen geld meer. Maar het is natuurlijk nog wel geld, het heeft nog steeds waarde en de bank heeft het niet gestolen.
(Het Amerikaanse systeem van centrale banken, de Fed, maakt geen onderscheid naar looptijd of opzegtermijn, maar wel naar bedrag: een inleg van minder dan 100.000 dollar telt mee voor M2, daarboven is het alleen M3. Vanaf 26 maart 2006 publiceert de Fed het monetaire aggregaat M3 niet meer.)
Munten en bankbiljetten zijn allebei duidelijk geld en ze hebben ook waarde, maar toch zijn ze geen geld als ze bij een bank in de kluis of kassa liggen.
Als je dus contant geld naar de bank brengt, vernietig je geld. Maar je krijgt in ruil voor de inleg een grotere vordering op de bank, want de bank schrijft het ingelegde bedrag bij op je bankrekening.
Die vordering is geld, dus tegenover de zojuist genoemde geldvernietiging staat een geldschepping voor hetzelfde bedrag. Het netto-effect voor de geldhoeveelheid is nihil.
Dit was in feite stap 1 in mijn allereerste artikel in deze serie.
Dat cash bij de bank geen geld is, heeft ook gevolgen voor stap 2 in dat artikel. In stap 2 gaat er contant geld de bank uit om in de beurs van de lener terecht te komen.
Volgens de monetaire definities is precies dat het moment waarop dat geld ook geld (M1) wordt! Dus dit is het tijdstip van de geldschepping: er is meer M1 dan er eerst was.
Maar deze geldschepping is geen geldschepping: de fysieke munten of bankbiljetten bestaan nog net zo als ze voorheen al bestonden. Ze zijn alleen van plaats veranderd, van ‘binnen de bank’ naar ‘in handen van het publiek, en dat veroorzaakt de geldschepping, vanwege een definitie van geld die zinvol is.
Bij een andere manier waarop banken geld creëren, die ik beschreef in mijn 10e artikel, zien we iets soortgelijks als wat ik hierboven net uitlegde.
Waar het gaat om geld (van het intuïtieve, alledaagse type) wordt even veel waarde toegevoegd aan de debetzijde als aan de creditzijde van de bankbalans.
De bank stelt het leningbedrag ter beschikking van de lener, d.w.z. de bank belooft dat geld te verschaffen zodra de lener het nodig heeft om er betalingen mee te doen. Dit wordt in de boeken van de bank vastgelegd aan creditzijde, omdat het een belofte, een verplichting, een passivum van de bank is.
Hetzelfde bedrag wordt ook geboekt aan debetzijde, de bezittingen- en vorderingenzijde. Daar geeft het aan dat de lener ooit het leningbedrag zal moeten terugbetalen aan de bank. Die debetpost stelt dus de lening zelf voor. Het is een vordering van de bank op de lener, dus vanuit de bank bezien een actiefpost (maar voor de lener is het een verplichting ofwel passiefpost).
In termen van geld wordt de debetpost goedgemaakt door de creditpost.
Maar in termen van geld (het monetaire, technische begrip) telt alleen de creditkant. De vordering van de lener op de bank is M1. De vordering van de bank op de lener is geen M1. Dus: geldschepping. Maar geen geldschepping!
Daarom klopt het wat ik in een eerder artikel (nr. 10) al zei: geldschepping bestaat echt, maar de bank wordt er niet rijker van!
De definities van verschillende soorten geldhoeveelheid, de zogeheten monetaire aggregaten, zijn passend gezien waar die definities voor dienen. Maar ze komen niet overeen met wat mensen in het dagelijks leven verstaan onder geld.
Het begrip geldschepping is nauw verbonden met die monetaire definities. Bijna iedereen weet wel wat geld is, maar geld begrijpt men vaak verkeerd. Als gevolg daarvan begrijpen mensen ook geldschepping verkeerd.
Ze denken dat dat hetzelfde is als geldschepping, maar dat is niet zo. Daarom menen ze dat banken die geld scheppen oplichters zijn.
In werkelijkheid doen banken die aan geldschepping doen (automatisch en onopzettelijk, als een onvermijdbaar bijeffect van kredietverlening!) niet ook aan geldschepping.
In feite zijn, achteraf gezien, de twee interpretaties van het begrip‘geld’ die ik in dit artikel onderscheidde, twee van de bekende functies van geld:
Wat ik vormgaf als geld is geld als ruilmiddel.
Wat ik vormgaf als geld is voornamelijk geld als rekeneenheid (en ook wel als eenheid voor uitgestelde betalingen).
Zo kun je bijvoorbeeld de waarde van een huis schatten als een bedrag in euro’s. Maar dat maakt van dat bedrag nog geen ruilmiddel (zolang het huis niet daadwerkelijk van eigenaar verandert) en het is geen deel van de geldhoeveelheid.
Ook kan de resterende hoofdsom van een banklening worden uitgedrukt in euro’s (of andere valuta, al naar gelang de situatie). Maar dat maakt dat bedrag (hoe veel de lener de bank nog verschuldigd is) niet tot ruilmiddel.
We zouden dus ook kunnen stellen dat geldschepping door veel mensen zo slecht wordt begrepen, doordat ze geen goed onderscheid maken tussen de verschillende functies van geld. Geldschepping houdt in dat de geldhoeveelheid toeneemt, en bij het begrip geldhoeveelheid wordt geld alleen opgevat als ruilmiddel, niet in een van zijn andere mogelijke rollen.
Deze verwarring kwam recent aan de orde in enkele andere artikelen van mijn hand: hier en hier.
Copyright © 2012 R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden.