Principe van boekhouden

Debet en credit

De kern van de boekhouding is de balans. De balans is een overzicht van de bezittingen en schulden van een bedrijf, op een bepaald moment. De balansposten zijn grootboekrekeningen, of bij een ingewikkelder boekhouding: groepen grootboek­rekeningen samengeteld.

Boekhouden betekent: vastleggen hoe die schulden en bezittingen veranderen. Zo wordt het mogelijk om na verloop van tijd, bijvoorbeeld een boekjaar, weer een nieuwe balans te maken.

Op de balans staan bezittingen links. Dit zijn de debetposten. Rechts staan de schulden, die zijn credit.

Voorbeelden van bezittingen: gebouwen, machines, maar ook geldvorderingen op anderen, zoals debiteurensaldi en bankrekeningen.

Voorbeelden van schulden: bankkredieten, crediteuren, af te dragen btw, fiscale oudedagsreserve.

Een speciaal soort creditpost is het Eigen Vermogen. Dit is de schuld van het bedrijf aan de eigenaren, daarom is het credit.

Het totaal van alle debetposten op de balans moet altijd gelijk zijn aan het totaal van alle creditposten.

Een bankafschrift is eigenlijk een kopie uit de boekhouding van de bank. Daarom zijn debet en credit daarop net omgekeerd: wat voor de bank een vordering is (debet), is voor de rekeninghouder een schuld (credit). Een vordering (batig saldo, debet) van de rekeninghouder is voor de bank een schuld (credit). Daarom is ‘rood staan’ debet op het bankafschrift, maar is het in je eigen boekhouding juist credit. Een positief saldo op de bankrekening is in je eigen boekhouding debet.

Winst en verlies

Winst of verlies is een wijziging in het eigen vermogen. Om dit te kunnen bepalen worden alle wijzigingen in de schulden en bezittingen bijgehouden. De rekening Eigen Vermogen zelf wordt niet steeds gemuteerd. In plaats daarvan zijn er hulprekeningen van het Eigen Vermogen: kostenrekeningen en opbrengst­rekeningen. Deze rekeningen staan niet op de balans, maar worden wel bij het boekhouden gemuteerd.

Kosten worden debet geboekt, omdat ze uiteindelijk het eigen vermogen verminderen. Het eigen vermogen is credit, dus een vermindering daarvan is debet.

Opbrengsten worden credit geboekt, omdat ze uiteindelijk het eigen vermogen vergroten. Het eigen vermogen is credit, dus een vergroting daarvan is ook credit.

Het saldo van opbrengsten en kosten is de winst. Dit wordt aan het eind van het boekjaar zichtbaar op de winst- en verliesrekening.

Oorsprong

Het is fascinerend om te weten dat dit boekhoudsysteem helemaal niet modern is, maar al ruim 500 jaar oud. Toch is het nog steeds de basis van elke bedrijfsboekhouding. Zie over de geschiedenis:

Duits

In het Duits is debet Soll en credit Haben. Dat lijkt vreemd als je weet dat debet juist bezit aangeeft: wat je hebt is dus debet en niet credit. De verklaring is misschien te vinden in de betekenis van credit in het Latijn: ‘hij heeft toevertrouwd’ (eigenlijk: ‘hij vertrouwt toe’). Daarmee in verband staat het Duitse woord ‘Gläubiger’ wat crediteur betekent. Dat zijn mensen die geloven dat ze de door hen toevertrouwde goederen of gelden ooit nog terugontvangen.

Debet wil zeggen ‘hij moet’ (nog betalen), Duits: er soll noch bezahlen. Het woordenboek (Universalwörterbuch) van Duden verklaart ‘Haben’ als een verkorting van ‘Er soll haben’, wat in eerste instantie de verwarring alleen maar groter lijkt te maken.

In de Duitse Wikipedia-artikelen over Soll en Haben worden de woorden, verwijzend naar een Duitse vertaling van het oorspronkelijke boek van Luca Pacioli, verklaard uit de Italiaanse uitdrukkingen ‘deve dare’ (moet geven) en ‘deve avere’ (moet hebben). In het Duits is later links het geven weggevallen en rechts het moeten.