De stad Amsterdam wordt ook vaak Mokum genoemd. Deze naam werd haar gegeven door de Asjkenazische joden die vanaf de 17e eeuw vanuit Oost-Europa hier hun toevlucht zochten. Amsterdam was ook wel Groot-Mokum, tegenover Klein-Mokum waarmee Rotterdam bedoeld werd. Ook werd de Hebreeuwse beginletter van de naam gebruikt: deze pagina over het Jiddisch noemt Mokum Alef = Amsterdam, Mokum Reis = Rotterdam, Mokum Beth = Berlijn.
De naam Mokum komt via het Jiddisch van het Hebreeuwse woord maqom, in Hebreeuws schrift geschreven als מָקוֹם. Het betekent "plaats, locatie". De wortel van het woord bestaat uit de medeklinkers qof-vav-mem, קום.
Hebreeuws en Arabisch zijn sterk verwante talen, en inderdaad kent ook het Arabisch de wortel q-w-m, قوم, met diezelfde soort betekenissen. Het Arabische woord maqâm, in Arabisch schrift gespeld مَقَامٌ, betekent ook "plaats, locatie".
Maar hetzelfde woord heeft ook een andere betekenis: die van toonsoort, toonladder. Meestal wordt het in het meervoud gebruikt, maqâmât, مقامات. Dit zijn reeksen noten, die de basis vormen voor talloze Arabische muziekstukken. Er komen tonen in voor die tussen de in westerse muziek gebruikelijke in liggen, wat mede verantwoordelijk is voor de eigenaardige klank van deze muziek.
Zo bezien zou je via toevallige historische verbanden kunnen stellen dat Amsterdam iets met melodieën te maken heeft.
De volgende links geven meer informatie over deze Arabische toonladders:
Al Amir
Al Baab
Libanon - modes
Libanon - maqâmât
Maqam world.
Men geeft hier de speciale toonafstanden, ofwel intervallen, aan met bijvoorbeeld 3/4, dat wil zeggen drie-vierde van een hele toon in westerse muziek. Zo'n westerse hele toon is bijvoorbeeld de afstand tussen een c en een d, ofwel een grote seconde. Uitgedrukt in cents is driekwart hele toon 150 cent, omdat 100 cent een halve toonafstand is, 200 een hele, en 1200 een octaaf.
Dit zijn echter allemaal benaderende voorstellingen, gebaseerd op de
gelijkzwevende temperatuur (beter: evenredig zwevende temperatuur) van de
westerse muziek. Die wordt echter
in Arabische muziek gewoonlijk niet gebruikt, tenzij soms in modernere
versies, waarbij keyboards en elektrische gitaren meespelen.
Ook in oudere westerse muziek, en nog steeds door strijkkwartetten,
strijkorkesten, en a capella koren, wordt met zuivere intervallen
gewerkt, met verhoudingen van trillingsgetallen die uit te drukken
zijn in betrekkelijk kleine getallen.
Pythagoras (in het Grieks Πυθαγόρας) aanvaardde voor de verhoudingsgetallen alleen de factoren 2 (octaaf) en 3 (kwint). Dit geeft inderdaad fraaie verhoudingen, maar bij een wat completere toonladder ontstaan erg grote verhoudingsgetallen. Zo krijgt een grote terts, bestaande uit twee grote secondes van 9:8 de verhouding 81:64 (407,82 cent). Een veel fraaiere verhouding is 5:4, dat is ook een grote terts, van 386,31 cent. Maar dan gaat ook de factor 5 een rol spelen, en dat wilde Πυθαγόρας niet. Aristoxenos (Αριστόξενος in het Grieks) wel.
Arabische muziek gaat een stap verder: daarin wordt ook de factor 11 gebruikt. (En ook 7, zegt men, maar dat heb ik nooit gehoord. Wel vond ik 17, zie onder.) Drie tonen met frequentieverhoudingen 10:11:12 geven intervallen van 165,00 en 150,64 cent, dus bij benadering 150, of anderhalve halve toon. Samen is dat uiteraard 315,64, overeenkomend met de kleine terts met verhouding 6:5. Door deze intervallen op allerlei manieren te combineren met "gewonere" ontstaan de maqâmât van deze eerdergenoemde link.
In onderstaande tabellen staan achtereenvolgens steeds vermeld:
Alleen de stijgende richting is vermeld, niet de varianten in dalende richting.
Sullam maqâmât al-bayâtî (سلّم مقامات البياتى)
1 | 10 | 60 | 1:1 | - | 0,00 |
2 | 11 | 66 | 11:10 | 11:10 | 165,00 |
3 | 12 | 72 | 6:5 | 12:11 | 315,64 |
4 | 13⅓ | 80 | 4:3 | 10:9 | 498,04 |
5 | 15 | 90 | 3:2 | 9:8 | 701,96 |
6 | 16½ | 99 | 33:20 | 11:10 | 866,96 |
7 | 18 | 108 | 9:5 | 12:11 | 1017,60 |
8 | 20 | 120 | 2:1 | 10:9 | 1200,00 |
Sullam maqâmât ar-râst (سلّم مقامات الراست)
1 | 9 | 54 | 1:1 | - | 0,00 |
2 | 10 | 60 | 10:9 | 10:9 | 182,40 |
3 | 11 | 66 | 11:9 | 11:10 | 347,41 |
4 | 12 | 72 | 4:3 | 12:11 | 498,04 |
5 | 13⅓ | 80 | 40:27 | 10:9 | 680,45 |
6 | 15 | 90 | 5:3 | 9:8 | 884,36 |
7 | 16½ | 99 | 11:6 | 11:10 | 1049,36 |
8 | 18 | 108 | 2:1 | 12:11 | 1200,00 |
Opvallend is dat ar-râst geen reine kwint heeft!
Sullam maqâmât as-sîkâh (سلّم مقامات السيكاه)
1 | 11 | 66 | 1:1 | - | 0,00 |
2 | 12 | 72 | 12:11 | 12:11 | 150,64 |
3 | 13⅓ | 80 | 40:33 | 10:9 | 333,04 |
4 | 15 | 90 | 15:11 | 9:8 | 536,95 |
5 | 16½ | 99 | 3:2 | 11:10 | 701,96 |
6 | 18 | 108 | 18:11 | 12:11 | 852,59 |
7 | 20 | 120 | 20:11 | 10:9 | 1035,00 |
8 | 22 | 132 | 2:1 | 11:10 | 1200,00 |
As-sîkâh heeft dan weer geen normale kwart!
Al-bayâtî, ar-râst en as-sîkâh zijn in wezen steeds dezelfde toonladder, alleen het startpunt, de grondtoon, in westerse muziektermen de tonica, is steeds een andere.
Sullam maqâmât al-hizâm (سلّم مقامات الهزام)
1 | 11 | 66 | 1:1 | - | 0,00 |
2 | 12 | 72 | 12:11 | 12:11 | 150,64 |
3 | 13⅓ | 80 | 40:33 | 10:9 | 333,04 |
4 | 14⅙ | 85 | 85:66 | 17:16 | 438,00 |
5 | 17 | 102 | 17:11 | 6:5 | 753,64 |
6 | 18 | 108 | 18:11 | 18:17 | 852,59 |
7 | 20 | 120 | 20:11 | 10:9 | 1035,00 |
8 | 22 | 132 | 2:1 | 11:10 | 1200,00 |
Sullam maqâmât as-sûznak (سلّم مقامات السوزْنَك)
1 | 9 | 54 | 1:1 | - | 0,00 |
2 | 10 | 60 | 10:9 | 10:9 | 182,40 |
3 | 11 | 66 | 11:9 | 11:10 | 347,41 |
4 | 12 | 72 | 4:3 | 12:11 | 498,04 |
5 | 13⅓ | 80 | 40:27 | 10:9 | 680,45 |
6 | 14⅙ | 85 | 85:54 | 17:16 | 785,40 |
7 | 17 | 102 | 17:9 | 6:5 | 1101,05 |
8 | 18 | 108 | 2:1 | 18:17 | 1200,00 |
Al-hizâm en as-sûznak zijn in wezen dezelfde toonladder, maar met een andere tonica.
Ik weet niet zeker of de frequentie-verhoudingen inderdaad zo zijn als ik ze hier aangeef, maar ik zie geen andere mogelijkheid, wil ik in de buurt van de aangegeven toonhoogtes komen, en toch redelijk kleine verhoudingsgetallen behouden.