Vervolg van deel 3.
31 maart, 4 en
In de vorige delen was ik behoorlijk afgedwaald en verzand in interessante details, die echter de aandacht afleidden van waar het me oorspronkelijk, in deel 1 ook al, om ging: dat talen maar zo langzaam veranderen. Het blijkt steeds weer dat boeken tot zo’n 500 jaar oud, zelfs in een taal die ik niet eens zo heel goed ken, zoals het Portugees, voor mij nog gewoon te lezen zijn, of althans met enige inspanning min of meer toegankelijk zijn.
Het komt zelfs voor dat ik zinnen uit die oude boeken vlotter begrijp dat die in moderne geschriften zoals de blogposts van J. Rentes de Carvalho. Hier is meer te lezen over mijn avonturen daarmee.
Een mogelijke verklaring is dat J. Rentes de Carvalho een literair schrijver is, die de rijkdom van het vocabulaire en de grammatica van zijn taal ten volle benut; terwijl de oude schrijvers die ik probeer te lezen meer wat zakelijke feiten en inzichten probeerden over te brengen, in betrekkelijk eenvoudige en heldere taal.
Maar mijn ervaringen kunnen er ook op wijzen dat de Portugese taal in 500 jaar echt maar heel weinig veranderd is. Misschien zijn Portugezen gewoon relatief conservatief en veranderen andere talen wel sneller?
Ik betwijfel het, want als ik naar de Statenbijbel van 1637 kijk, niet zozeer de Bijbelteksten zelf (extra moeilijk door het Fraktur-schrift) maar meer de inleiding en de commentaren, dan heb ik de indruk dat het Nederlands ongeveer net zo snel veranderd is als het Portugees, namelijk verbazend langzaam. Ik zie een andere spelling, wat ander woordgebruik en een licht afwijkende grammatica, maar grotendeels is zomaar spontaan ongeveer te begrijpen wat de schrijver bedoelde, waar het over gaat. Als je echt alle finesses wilt doorzien, zul je er wel echt studie van moeten maken, maar dat is met moderne teksten soms ook zo.
Bij beide talen, Nederlands en Portugees, zit op basis van mijn beperkte steekproeven de grens van spontane begrijpelijkheid zo bij 400 à 500 jaar. Want bij oudere teksten wordt het opeens een heel stuk lastiger.
Gil Vicente (ca. 1465 – ca. 1536) vind ik al meteen heel wat moeilijker. Misschien komt het niet door de ouderdom, maar doordat het gedichten en toneelstukken zijn? Die liggen mij minder.
Bijvoorbeeld hiervan begrijp ik niet spontaan bijna alles, anders gezegd, een heleboel niet. En dan is het nog in gewone letters met naar ik vermoed een grotendeels gemoderniseerde spelling. “Pranto de Maria Parda” heet het en het is van rond 1521.
Fernão Lopes (ca. 1385 – na 1459) vind ik ook niet makkelijk te lezen. Dit is zijn pagina bij de Nationale Bibliotheek van Portugal. Als voorbeeld neem ik het eerste deel van deze pas in 1644 op basis van een later niet bewaard gebleven manuscript uitgegeven, maar veel eerder geschreven kronieken. Daarvan bijvoorbeeld (naar de nummering in de PDF) bladzijde 130 (maar op de bladzijde zelf staat 120).
Als gezegd, ik lees dat niet makkelijk. Ik herken wel zonder veel moeite bijna alle woorden, maar de zinnen zijn lang en ingewikkeld, in een stijl die mij niet aanspreekt, en er dringt als ik het lees niet spontaan een betekenis tot me door.
Wat wel leuk is op deze bladzijde (die ik al bladerend bij toeval tegenkwam) zijn (vooral in de rechterkolom) de vele namen van plaatsen en kastelen. De meeste ken ik wel, de namen die ik niet kende blijken allemaal zonder veel moeite terug te vinden via Wikipedia of andere webbronnen.
Een opvallende spelling: Tralos mõtes. Dat moet wel staan, ook gezien de genoemde plaatsen in dat gebied, voor de moderne naam Trás-os-Montes, wat ooit een aparte provincie was. Dat ze het toen als “Tralos mõtes” schreven is ook taalkundig interessant, niet alleen wat de spelling betreft. Ik heb een notitie gemaakt, samen met aantekeningen over andere elders aangetroffen verwante schrijfwijzen, om daar nog eens afzonderlijk nader op in te gaan.
Ook curieus: Couilhaam voor wat nu Covilhã is. Die dubbele klinkers, ook wel eens oo voor ó, heb ik incidenteel vaker gezien in oude boeken. Gebruik en kennelijke betekenis zijn niet consistent.
Veel ouder, uit de tijd dat Galicisch en Portugees nog één taal waren, zijn de Cancioneiras. Koning Dinis I (1261 – 1325), bijgenaamd Poeta-Rei (dichter-koning) of Rei-Poeta, dichtte zelf ook, was troubadour, en stimuleerde ook bij anderen de kunsten en letteren.
Via Wikipedia over de Portugese literatuur kwam ik bij de Cancioneiro da Ajuda en vandaar bij deze uitgebreide studie erover.
De studie zelf, hoewel gedeeltelijk in het Galicisch (maar dan natuurlijk een moderne variant) kan ik wel begrijpen. Dat concludeer ik dan steekproefsgewijs, want ik heb geen poging gedaan de uiteenzetting integraal door te nemen.
Maar de oude fragmenten, bijv. vanaf pagina 78, onder de kop “2.11. DESCRICIÓN INTERNA”, zijn erg moeilijk te lezen voor mij. Niet alleen dringt de zin van zinnen (strofen) niet spontaan tot mij door, ook herken ik lang niet alle woorden. Ik twijfel zelfs of deze transcriptie wel geschoond is, of een ruw OCR-resultaat met de herkenningsfouten er nog in?
Hmm, toen ik de vorige keer keek was ik erg moe. Nu (6 april) denk ik dat met wat meer rustige aandacht, en o.a. een goed oog voor letters ‘u’ die je als ‘v’ moet opvatten, er toch best iets begrijpelijks uit te halen valt.
Hoe oud is dit? Volgens Wikipedia uit het laatste kwart van de 13e eeuw. Zo’n beetje 1285 dus. Ca. 725 jaar oud. In zoveel tijd verandert een taal dus zoveel dat begrijpen knap moeilijk wordt, maar nog wel mogelijk is.
Als gezegd, de Statenbijbel van 1637, of vooral wat de redacteuren er zoal bijschreven, vind ik nog best toegankelijk. Vondel (1587 – 1679) was ook zo’n beetje uit die tijd.
Elckerlijc, uit de 15e eeuw, vind ik moeilijk. Esmoreit van ca. 1410 ook. Maar met wat aandacht en moeite is er toch veel van te begrijpen.
Van den vos Reynaerde, begin 13e eeuw: zo op het eerst gezicht . (Maar wel grappig dat dat beruchte woord ‘jonnen’, waar ik bij toeval eerder over schreef, meteen in de eerste regels al voorkomt! Nooit geweten.)
Bij Hadewijch (13e eeuw), een fragment uit een van haar visioenen, dacht ik bij die eerste zin dat ik de uitleg in de rechterkolom helemaal niet nodig had. Quam = kwam, nee, duh, dat snapt toch iedereen? Maar verder lezend bleek de uitleg wel degelijk nodig en nuttig. Mét die uitleg wordt met enige moeite snel duidelijk wat er staat. Toch weer wel. Na misschien wel bijna 800 jaar taaldoorontwikkeling.
Hendrik van Veldeke, eind 12e eeuw: moeilijk, heel moeilijk. Maar interessant.
Dit alles overziende handhaaf ik mijn vermoeden dat het tempo van taalverandering bij het Portugees en het Nederlands ongeveer gelijk is geweest. Tot zo’n 500 jaar is het nog verbazend makkelijk te volgen, daarna (nee, daarvoor!) wordt het steeds lastiger.
Zou dit zo voor alle talen gelden? Men zegt dat IJslands en Oudnoords maar heel weinig verschillen. Ik weet er niks van en kan het niet beoordelen.
Naar deel 5.