Vrijdagochtend zag ik bij toeval deze tweet:
“Scientias Scientias.nl
Eerste tand groeide buiten het lichaam en kwam
pas veel later in de mond terecht, zo blijkt uit
opmerkelijk onderzoek:
bit.ly/thysr2”
Daarmee werd verwezen naar het artikel “‘Eerste tand groeide buiten het lijf’”, geschreven door Caroline Hoek, gedateerd 18 november 2011 om 9:41 uur. Een interessant artikel over fossiele haaiachtige vissen die tandachtige uitsteeksels hadden, niet in hun bek maar eraan.
De basis van het bericht is “Tooth-like scales in Early Devonian eugnathostomes and the ‘outside-in’ hypothesis for the origins of teeth in vertebrates”, door Stephanie A. Blais, Lindsay A. MacKenzie en Mark V. H. Wilson.
De laatste alinea van het Nederlandse webartikel luidt:
“Uiteindelijk kregen ook de voorouders van de mens en de mens zelf dus tanden. En die tanden werden naarmate de tijd vorderde steeds belangrijker voor dieren en mensen. Tanden werden ook steeds gespecialiseerder: zo hebben dieren vaak tanden die helemaal zijn afgestemd op hun dieet.”
En op de laatste twee woorden op drie na gaat het mij nu. Ik denk namelijk – een stokpaardje van mij – dat de woordvolgorde verkeerd is: “zijn afgestemd” moet zijn: ‘afgestemd zijn’.
Ik moet altijd de controle uitvoeren of er een werkwoord is en of dat dan overgankelijk is. Bij een onovergankelijke werkwoord, in de voltooide tijd, kan namelijk in een bijzin het hulpwerkwoord zowel voor als achter het deelwoord staan.
Is er geen werkwoord maar alleen een bijvoeglijk naamwoord, dan kan het koppelwerkwoord – dat is het dan, niet een hulpwerkwoord – alleen daarachter staan.
Bij een overgankelijk werkwoord tenslotte, in de voltooide tijd van het passief, hangt de plaatsing af van de betekenis: ligt de nadruk op de handeling, dan mag het hulpwerkwoord voor of achter het deelwoord staan; ligt de nadruk op de toestand, dan alleen erachter.
In de bijzin “die helemaal zijn afgestemd op hun dieet” is het werkwoord ‘iets afstemmen op’. Dit ‘iets’ is daarin het lijdend voorwerp. We zien dus een overgankelijk – ook genoemd transitief – werkwoord.
Om de mogelijke woordvolgorden resp. de juiste woordvolgorde te bepalen, moeten we kijken of er een werkwoordelijk of bijvoeglijk karakter is.
Wordt een handeling beschreven, of vooral een handeling waarbij het resultaat impliciet of minder belangrijk is? Dan hebben we te maken met een werkwoordelijk karakter. Beide volgorden, ‘zijn afgestemd’ en ‘afgestemd zijn’, zijn dan mogelijk en equivalent.
Of wordt een toestand beschreven, of vooral een toestand, eventueel als resultaat van een handeling die zelf impliciet, onduidelijk, onzeker, irrelevant of minder belangrijk is?
Dan hebben we te maken met een bijvoeglijk karakter. Alleen de volgorde, ‘afgestemd zijn’ is mogelijk en de andere, ‘zijn afgestemd zijn’, is dan fout.
In dit geval hangt de interpretatie af van de religieuze opvattingen van de schrijver. Als er namelijk een werkwoordelijk karakter is, dan moet er een actieve partij zijn, die de handeling van het afstemmen heeft uitgevoerd. Dat kan dan (logischerwijze, mijns inziens) alleen maar een schepper zijn, God dus.
Als immers de schrijver geen creationist is, maar achter de evolutietheorie staat, dan heeft dat afstemmen niet plaatsgevonden als bewuste activiteit van iets of iemand, maar is het een spontaan en toevallig gevolg van een mechanisme, van een proces, dat volgde uit de randvoorwaarden van de natuur en het leven op aarde.
Taalkundig kan het allebei. Alleen, in deze tekst hebben we aanwijzingen omtrent de opvatting van de schrijver. Uit de tekst spreekt namelijk duidelijk de wetenschappelijke opvatting (die ikzelf overigens ook aanhang) dat zoogdieren primitieve vissen als voorouders hadden, en dat de mens niet geschapen is maar zich als één van vele zoogdieren door evolutie heeft ontwikkeld tot de huidige vorm.
Als ik dat goed interpreteer, dan volgt daar volgens mijn redenering uit dat de woordvolgorde zoals gebruikt in het artikel, “zijn afgestemd”, incorrect is.
Copyright © 2011 R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden, all rights reserved.