Tekst .
Aanpassing: 15 oktober 2011:
woordspeling.
Er zijn twee onderwerpen die op mijn website in het verleden heel prominent aan de orde kwamen, maar waarover ik nu al geruime tijd stil ben:
Er is ondertussen wel het een en ander gebeurd. Tijd voor een update dus. Mijn meningen over de zaken zelf zijn niet eens veel veranderd. Wel kijk ik inmiddels heel anders aan tegen de boodschappers.
Drie belangrijke vragen spelen daarbij een rol, rond geloofwaardigheid, het menselijk denken, en het menselijk geheugen.
Als iemand keer op keer onzin vertelt, en dat ook nog op een hysterische manier (hier een voorbeeld, 1:27 – 4:00), is dan daarom alles wat hij vertelt per definitie en bij voorbaat flauwekul? Of kan er soms toch nog iets zinnigs tussen zitten, en moeten we alleen heel kritisch en wantrouwend zijn?
Het is bekend dat mensen denkfouten kunnen maken. Ik noem de cognitieve dissonantie, de confirmation bias, en het Dunning-Kruger-effect.
Als mensen niet alleen niet erkennen dat zulke effecten bestaan, maar bovendien niet bereid blijken bij zichzelf ertegen te waken; wat zegt dat dan over hun geloofwaardigheid?
Diverse onderzoekingen laten zien dat het menselijk geheugen feilbaar is. Dit geldt zowel bij emotioneel neutrale gebeurtenissen als bij aangrijpende voorvallen. Mensen onthouden niet alles precies, kunnen later niet alles precies in de tijd plaatsen. Latere gedachten en pogingen tot herinneren gaan interfereren met de herinneringen zelf, zodat een proefpersoon later soms geen onderscheid meer kan maken tussen wat echte herinneringen zijn, en wat suggesties, van zichzelf of anderen, over wat er gebeurd is en wat hij zich dus zou moeten herinneren.
Dit alles bij normale proefpersonen, zonder geheugenstoornissen, die zich oprecht dingen proberen te herinneren en die beslist niet liegen.
Als mensen het bestaan het bestaan van zulke geheugenproblemen te ontkennen; als mensen volhouden dat een getuigenverklaring absoluut juist moet zijn; als mensen anderen die wijzen op inconsistenties en onzekerheden, ervan beschuldigen de getuige een leugenaar te noemen; wat zegt dat dan over de geloofwaardigheid van de beweringen en informatie van die mensen?
Met die laatste twee vragen, over het denken en over het geheugen, zag ik mij geconfronteerd bij de discussies op deventermoordzaak.com, over daderkennis en schrijfproeven. Personen van wie de geloofwaardigheid voor mij in het geding is, zijn Wim Dankbaar, Ronald Beetz en André Vergeer.
Ik ben van plan – al heel lang – bovengenoemde punten in vervolgartikelen uit te werken.
Het eerste daarvan is getiteld Geloofwaardigheid.
Het tweede, over de DMZ, moet ik nog schrijven.
Zie ondertussen alvast ‘Mentaliteit’.