Heilstaat? Heil staar? Nee, steil haar.
Stijl haar? Nee, steil haar.
Om mij moverende redenen … man, hou nou eens op met die flauwekuluitdrukkinkjes!
Gisteren moest ik – waarom doet er even niet toe – zeker weten of ‘een steile helling’ met een ei of ij is. Met een ei dus, bleek.
‘Onze Taal’ heeft er advies over. Daar las ik:
“steil (= loodrecht (afhangend), 'steil haar', 'ergens steil van achterover slaan')”
Merkwaardig daarin vind ik de suggestie (of lees ik het verkeerd?) dat steil haar altijd precies recht omlaag moet hangen. Een beetje schuin hangend, misschien zelfs licht golvend, kan voor mij ook nog wel steil haar zijn.
Ook miste ik de steile helling, die wel sterk helt maar beslist niet loodrecht is. Van Dale 13 (papier) bleek die wel te kennen:
“sterk hellend, sterk oplopend of afdalend: steile wanden, bergen, oevers, kusten”
Goed, dat bracht me in elk geval van mijn spellingstwijfel af.
Maar ook in Van Dale zag ik wat vreemds:
“– stijf omhoogstaand, verwarde, steile haren”
Moet ik dat zo opvatten dat alleen omhoogstaande haren (met gel erin?) steil zijn? Volgens mijn eigen taalgevoel is dat beslist niet zo. Het kenmerkende van steil haar is voor mij dat er geen krullen in zitten. En het hangt gewoon naar beneden, min of meer loodrecht, maar niet per se precies.
Voor mij is ‘steil’ vrijwel synoniem met ‘sluik’, dat VD13 echter heel anders omschrijft: “glad neerliggend, zonder neiging op te springen of te krullen”.
Etymologisch zal het wel kloppen. Van Dale zegt dat de ‘ei’ van ‘ege’ komt, en vermeldt het ook door Het Woordenboek der Nederlandsche Taal bevestigde verband met het werkwoord ‘stijgen’. Dus steil haar als omhoogstaand haar kan dan logisch zijn.
Maar taal ontwikkelt zich. Ik vind toch dat VD13 (en een collega bevestigde me dat de vermelding in VD14 niet anders is) hier tekortschiet in de weergave van de moderne betekenis van ‘steil’. Dat ‘moderne’ is dan betrekkelijk, want ik ben geboren in 1955 en kan me niet herinneren dat ‘steil haar’ ooit iets anders betekend heeft dan nu.