Het CDA schreef:
“In uw mail schrijft u over de Deventer moordzaak.”
Het gaat mij niet primair om de Deventer moordzaak, maar om de rechtsstaat. Weliswaar zit in de padnaam naar deze artikelen de aanduiding ‘devmrdzk’, wat een duidelijke suggestie wekt. Maar het is geen toeval dat er ook ‘politics’ in zit.
Ik beschouw de kwestie niet zozeer juridisch, als wel staatsrechtelijk. Voor mij is de Deventer moordzaak slechts een aanleiding om principiële vragen te stellen, zoals:
Wie controleert het Openbaar Ministerie (OM)?
Hoe verhoudt zich het opportuniteitsbeginsel (verklaring) van het OM tot de ministriële verantwoordelijkheid voor het handelen van het OM? Gaat dit zo ver dat het OM zonder enige controle kan doen en laten wat het wil?
Behoort ook het OM tot de rechterlijke macht (staande magistratuur), of alleen de onafhankelijke rechters (zittende magistratuur)? Zo ja, maakt dat het OM net zo onafhankelijk als de rechters? Zo nee, is de minister verantwoordelijk en behoort het OM, wat de scheiding der machten betreft, toch tot de uitvoerende macht?
Wie vervolgt het OM bij een vermoeden van strafbare feiten, gepleegd door het OM zelf?
Voorzover die vervolger toch het OM zelf is, hoe kan dan (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden worden?
Voorzover de Rijksrecherche hierin een rol speelt, hoe is te voorkomen dat (de schijn van) belangenverstrengeling ontstaat doordat deze dienst onder het ministerie van Justitie valt, en werkt in opdracht van het OM?
Is de Tweede Kamer, als controleur van de regering, bevoegd de minister van Justitie ter verantwoording te roepen bij vermoeden van fraude gepleegd door het OM? Zo ja, is de Kamer ook bereid van deze bevoegdheid gebruik te maken? Wat is hierover het standpunt van de verschillende fracties? Welke gedragslijn volgens de fracties in voorkomende praktijkgevallen?
Noot:
De
dikke Van Dale
(papieren editie 13) vermeldt over het woord
‘opportuniteitsbeginsel’:
“Bij de vervolging van strafzaken heersend beginsel volgens hetwelk het Openbaar Ministerie zelfstandig beslist welke gepleegde strafbare feiten het zal vervolgen en welke beter onvervolgd kunnen blijven.”
© 2008 R. Harmsen