Idee: 25/26 mei, uitwerking
Sprankelend! Wat een sprankelend woord is dat!
Zouden andere talen dan Nederlands daar ook zulke mooie woorden voor hebben?
In het Groot woordenboek Nederlands-Engels van Van Dale (ik heb nog een oude uit 1991) staat voor het werkwoord ‘sprankelen’: “sparkle, scintillate; (fig.) bubble”. Merkwaardig, ik ken van het Nederlandse woord eigenlijk alleen maar een figuurlijke betekenis. Of is de letterlijke betekenis het geluid van een frisdrank met koolzuurgasbelletjes die net wordt ingeschonken? Maar daarvan zou ik juist verwachten dat dat in het Engels ‘bubble’ was.
Straks eerst maar eens even kijken wat het Nederlandse woord allemaal kan betekenen, misschien heb ik daar wel een verkeerd idee van, ook al is Nederlands toch echt mijn eerste taal en enige moeder- en vadertaal.
Hoe dan ook, voor het adjectief geeft hetzelfde woordenboek alleen
voorbeelden (en dat vind ik een goede aanpak), waarvan ik citeer:
“sprankelende
conversatie: bright/lively/animated conversation
een sprankelende geest: a brilliant mind, a sparkling
wit”.
Uit de dikke driedelige eentalige papieren VD13 blijkt dat het werkwoordwoord al zeker vanaf 1808 bij ons is en dat het oorspronkelijk met vonken, van een vuur, te maken had, in het Middelnederlands: “spranke, spranc, sprankel”.
Deze letterlijke betekenis heeft als synoniem “vonkelen”, de figuurlijke (als in de voorbeelden “zijn sprankelende levenskracht, sprankelen van vernuft, van geest”) kan ook worden aangeduid als “fonkelen”.
Merkwaardige klankwisseling.
Persoonlijk vind ik dat je van een vuur niet (meer?) kunt zeggen dat het sprankelt. Van vuurwerk misschien wel. En ‘fonkelen’ associeer ik eerder met lichtflitsjes weerkaatst door een edelsteen of een fonkelnieuwe auto, maar niet met de figuurlijke betekenis van ‘sprankelend’.
Betekenissen verschuiven, kennelijk. Of mijn taalgevoel is afwijkend, en/of mijn woordenboek verouderd.
“Sprühend, sprudelnd”. Bron: groot vertaalwoordenboek van Van Dale, ik heb zelf de 2e druk uit 1995.
Hmm. Niet zo sprankelend. Maar ja, Duits is ook gewoon niet zo’n sprankelende taal. Maar toch hou ik er wel van, sinds ik haar eind 1980’er jaren wegens omstandigheden pas goed leerde.
‘Sprankelen’ is te vertalen als “fajreri”, zegt het woordenboek van Drs. A. J. Middelkoop. (Ik heb een editie uit 1971, maar het is in 2011 gelukkig ook nog te koop.)
In dit woord zijn als elementen te herkennen: fajr- = vuur, -er = samenstellend deel van geheel, en -i = infinitief. Het betekent letterlijk dus vonken of vonkelen. Past bij de oorspronkelijke betekenis van het Nederlandse woord ‘sprankelen’ (zie Van Dale), een betekenis die het woord volgens mijn persoonlijke taalgevoel echter in de hedendaagse taal niet meer heeft.
“Brillant”, volgens het Wolters' Ster-woordenboek (ik heb er een uit 1994, vermoedelijk ingepikt van een van mijn kinderen op de middelbare school).
Beetje een zwaktebod? Dat woord, bedoel ik? Zo voor de hand liggend en weinig origineel.
Sprankelend vind ik een sprankelend woord, maar briljant niet briljant.
“Vivo, intenso, expresivo.”
Bron: Prisma Nederlands-Spaans. (Geraadpleegde versie is uit 2007.)
Zwaktebod. Mijn mening.
Bron: Porto Editora Dicionário de neerlandês-português.
“cintilar; (zeer levendig zijn) estar cheio de vida;
een sprankelende geest: um espírito brilhante.
sprankelen van levenslust: estar cheio de gosto
de viver.”.
Letterlijk betekent dat laatste: vol van levenslust zijn.
Sprankelender dan het Frans of Spaans. Maar ik ben bevooroordeeld, want Portugees is nou eenmaal mijn favoriete vreemde taal.
En toch: Nederlands wint. Sprankelender dan sprankelend kan het niet.