15 en
Spellen is niet makkelijk. Vooral bij de werkwoorden maken veel mensen fouten. Moet er een t achter, een d, of zelfs een d én een t?
Ik schreef er al eerder over.
Maar hier nog eens een uitleg, nu vanuit de persoonsvorm.
Is ‘steund’ goed gespeld? En ‘voeld’? En ‘noemd’ of ‘neemd’?
Nee, die zijn allemaal fout. Waarom? Het zijn persoonsvormen. Persoonsvormen eindigen (bijna!) nooit op een d, maar wel op een t. Stam plus t.
Is ‘ontwikkeld’ goed gespeld? En ‘herkend’? En ‘gebeurd’?
Ze kunnen goed zijn. Maar niet als het persoonvormen zijn. Wel als het deelwoorden zijn.
Om goed te kunnen spellen, moet je dus weten wat persoonvormen zijn. Daar is een trucje voor: je zet de zin in het meervoud. Wat dan verandert, dat is de persoonsvorm.
Voorbeeldzin:
Hij voelt zich goed.
Maken we meervoud van:
Ze voelen zich goed.
‘Voelt’ verandert in ‘voelen’. Dus is ‘voelt’ de persoonsvorm. Daarom is ‘voelt’ goed gespeld (stam plus t) en ‘voeld’ is fout.
Nog een voorbeeld:
De student ontwikkelt een goed
gevoel voor de persoonsvorm.
Meervoud:
De studenten ontwikkelen een goed
gevoel voor de persoonsvorm.
Het woord ‘ontwikkelt’ wordt ‘ontwikkelen’, dus is ‘ontwikkelt’ de persoonsvorm, die we schrijven met een t.
De zin kan ook anders in elkaar zitten:
De student heeft een goed
gevoel voor de persoonsvorm ontwikkeld.
Meervoud:
De studenten hebben een goed
gevoel voor de persoonsvorm ontwikkeld.
Nu verandert ‘heeft’ in ‘hebben’. ‘Heeft’ is de persoonsvorm. ‘Ontwikkeld’ blijft ‘ontwikkeld’, is daarom niet de persoonsvorm, maar een voltooid deelwoord, dat we volgens ’t kofschip met een d aan het eind schrijven.
De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die bepaald wordt door het onderwerp van de zin. Dat onderwerp kan een persoon zijn, maar ook een zaak, een ding, een begrip. Dus dat is niet waarom de persoonsvorm de persoonvorm heet.
De naam ‘persoonvorm’ heeft te maken met de eerste, tweede en derde persoon:
1e persoon | ik, wij |
2e persoon | jij, u, jullie |
3e persoon | zij, hij, het, het ding |
Als het onderwerp geen persoon is, maar een ding, dan staat het
meestal in de derde persoon. Daardoor komt de derde persoon veel
voor in teksten. Bij de derde persoon enkelvoud schijf je
de persoonvorm altijd
volgens de regel ‘stam plus t’. Bij ‘je’
(tweede persoon) ook als de persoonsvorm erachter staat:
Je wordt hier heel moe van.
Staat ‘je’ erachter, dan komt achter de stam van het werkwoord
geen t:
Word je hier moe van?.
Bij de eerste persoon enkelvoud is er ook geen t:
Ik vind dit nogal een gezeur worden nu.
Ik zei eerder dat de persoonsvorm bijna nooit op een d eindigt, maar steeds op een t. Dat is niet waar, de persoonsvorm eindigt best vaak op een d. Maar dat is alleen als de stam van het werkwoord daarop eindigt.
We zagen hierboven al een voorbeeld: het werkwoord ‘vinden’ heeft als stam ‘vind’. Zo ontstaan persoonsvormen die eindigen op een d, zoals ‘vind’ (in ‘ik vind’ en ‘vind jij’) en op een t (‘jij vindt’ en ‘hij vindt’).
Opvallend is dat er nooit dt achter de stam komt. Dat een persoonsvorm wel eens op dt eindigt, komt doordat sommige stammen op een d eindigen. Komt er dan nog een t achter, dan heb je alles bij elkaar dt. Maar dat is nog steeds volgens de regel ‘stam plus t’.
Ik gaf eerder als trucje om de persoonvorm te vinden: zet de zin in het meervoud. Dat klopt eigenlijk niet: je moet niet de zin, maar het onderwerp meervoud maken.
Een voorbeeld van hoe het niet moet: stel de zin is:
De student luistert goed naar
de voorbeeldzin.
Stel je maakt er zo meervoud van:
De student luistert goed naar
de voorbeeldzinnen.
‘Luistert’ verandert niet, dus nu zou iemand kunnen denken dat het geen persoonsvorm is, dat de regel ‘stam plus t’ niet geldt, en dat de juiste schijfwijze ‘luisterd’ zou moeten zijn.
Maar dat is niet goed!!
‘De voorbeeldzinnen’ is namelijk niet het onderwerp! (Wat is dat zinsdeel dan wel? Lijdend voorwerp? Nee, ook niet. Nou ja, laat maar, daar gaat het nu even niet over.)
Het onderwerp vind je met de vraag: ‘Wie (of wat)
doet er wat?’ Nou, de student dus, want die luistert.
Dus die zet je in het meervoud:
De studenten luisteren goed naar
de voorbeeldzin(nen).
‘Luistert’ verandert wel, namelijk in ‘luisteren’, dus het is wel de persoonsvorm, de regel ‘stam plus t’ geldt, de stam van ‘luisteren’ is ‘luister’, dus ‘luistert’ (met een t!) is de goede spelling!
Tot slot een moeilijke zin om mee te oefenen. Hij komt uit de Telegraaf van 7 februari 2011, uit een artikel met de titel “Politie gaat tuig Gouda flink straffen”:
“De groep Marokkanen die een 15-jarig meisje in Gouda heeft belaagd en haar fiets stal, hangt volgens de politie forse celstraffen boven het hoofd.”
Waarom is deze zin fout? (Jawel, professionele journalisten maken ook taalfouten, dat blijkt maar weer!)
Waarom hoort hier niet ‘hangt’ te staan? Tip: zoek het onderwerp. Wie of wat hangt er? Of hangen die?
Copyright © 2011 van R. Harmsen, alle rechten voorbehouden, all rights reserved.