D, t of dt?

D, b en g aan het eind:

De klanken t, p, ch aan het eind worden geschreven als d, b, g, als er verwante (vervoegde of verbogen) woorden zijn waarin wel de d, b, g klinkt.

Achter persoonsvormen: t

Dit is ALTIJD een t, nooit een d.
Komt voor bij de 2e persoon enkelvoud als de persoonvorm erachter staat:

Maar:

En bij de 3e persoon enkelvoud:

ALLEEN tegenwoordige tijd, niet verleden tijd:

De t komt er ook als er al een d stond (die als t klinkt):

Dit principe wordt echter weer niet aangehouden bij een t die

(Zo is het ook niet "iets viess", terwijl het wel "iets vuils" is).

Voltooid deelwoord

Hierbij is altijd een hulpwerkwoord hebben, zijn of worden betrokken. (soms kunnen, moeten: het moet gezegd).

Of aan het eind een t of een d staat, hangt ervan af of de laatste letter van de stam een zachte of harde klank is.
Zachte klanken zijn minder scherp, bijvoorbeeld z, v, d, b, r, n, m, ng.
Sommigen maken ze ook stemhebbend, d.w.z. de stembanden trillen mee. Bij n, m en ng doet iedereen dat.

Harde, stemloze klanken zijn s, f, t, k, ch.
Ezelsbrug: 't kofschip.

Bepalend is de stam, losgehakt uit het oorspronkelijke werkwoord. Door eerdergenoemde inconsequentie komt er soms toch een d achter een kofschip-letter, zoals in verliefd en verhuisd.

Let op het verschil tussen het voltooid deelwoord, en de persoonsvorm:

"De verteller verteld", is de titel van een boek van Harry Mulisch, waarin iets wordt verteld over een verteller. Dat is iets anders dan "de verteller vertelt", waarin een verteller iets vertelt.

Verleden tijd van zwakke werkwoorden:

Achtervoegsel te of de (ten of den in het meervoud), afhankelijk van 't kofschip:

(Verhuisde wordt uitgesproken als verhuizde, en dat zou ook morfologisch de juiste spelling zijn, omdat het ook "verhuizen" is.
Evenzo zou "verdoofde" volgens mij, om consequent te zijn, als "verdoovde" moeten worden geschreven. Maar men heeft anders besloten.)