In dit Duitse artikel over de bezwaren en protesten in Brazilië tegen het wereldkampioenschap daar – ik kwam er via Micha Kat maar dat is niet relevant dus nu maar eens geen link – las ik (in wat kennelijk een vertaald citaat is van ene Vinícius Fiorentino):
“Ich persönlich liebe den Fußball.”
Als ik dat in het Duits geschreven had – wat niet zonder risico is, want dan maak ik geheid fouten – dan was er spontaan komen te staan: ‘das Fußball’. Maar dat is dus niet goed, blijkt ook uit Duden: lemma Fußball.
In het Duits is het woord dus mannelijk, zowel als het spel bedoeld wordt, als de bal waarmee het spel gespeeld wordt. In het Nederlands daarentegen is het spel onzijdig maar de bal een ‘de’-woord. Mannelijk ook, net als in het Duits, zie ik in de PDF van de Woordenlijst van 1954, maar dat voel ik als bovenmoerdijker niet van nature aan.
Hoewel, ook het spel kan bij ons wel een ‘de’-woord zijn, maar dat is dan wat informeel, meer volkstaal. Of zelfs Randstedelijk dialect? Voorbeelden: ‘hij doet iets in de voetbal, hij zit in de voetbal’. In dat geval is het denk ik een verkorting of vereenvoudiging van ‘voetballerij’, ook een ‘de’-woord, maar een dat me dan weer vrouwelijk lijkt.
De online Woordenlijst (laatst bijgewerkt in 2005, vermoed ik) bevestigt mijn mening over het standaardtalige de-het-geslachtsverschil en VD13 doet dat ook.
Hetzelfde verschijnsel doet zich overigens voor bij andere balsporten: de/het basketbal, handbal, volleybal, korfbal, noem maar op.
Altijd boeiend, die subtiele verschillen tussen de innig verwante talen Duits en Nederlands.
Auteursrecht © 2014 van R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden, all rights reserved