9–
Rond 28 januari 2016 ontstond ophef over een Nederlandse rechter die een vrouw zou hebben doorgestuurd naar een shariarechtbank. Ik hoorde erover via een tweet van Maja Mischke, die schreef:
“Wegkijkrechter verwijst door naar shariarechtbank en daar maakt @benavra boos http://opiniez.com/2016/01/28/weg …”
Asher @benavra – die kennelijk, al dan niet als pseudoniem, voluit Asher Ben Avraham heet – schreef inderdaad op OpinieZ.com het stuk Wegkijkrechter verwijst door naar shariarechtbank. In het stuk staat deze Youtube-video ingebed, met als onderschrift: “PvdA-Kamerlid Yücel Keklik is woest om een doorverwijzing van een moslim vrouw door de Rotterdamse rechter naar een shariarechtbank. Vrouwen die onder shariarecht zijn getrouwd kunnen niet onder dat huwelijk uitkomen.” Uit haar pagina op de site van de Tweede Kamer en haar pagina bij de PvdA maak ik overigens op dat ze Keklik Yücel heet, net andersom, met Yücel als achternaam.
Er ontspon zich een Twitter-discussie, waarin ik me door tijdgebrek en de inherente brokkeligheid van Twitter niet heel helder en genuanceerd uitdrukte, soms zelfs nogal provocerend (“De ophef is hype en agitprop”). Dat riep reacties op, zoals: “beter informeren voordat u zo hoog vd toren blaast”; en “meneer Boosmans”.
“@MajaMischke @Benavra Hoop t goed te maken met gedegen genuanceerd stuk volgende week. Dit was deel research daarvoor. @keklikyucel”
Toevallig vandaag (9 feb) zag ik via Blendle
dat ook in NRC.next iemand over het onderwerp schreef. Dat artikel
heb ik bewust nog niet gelezen omdat ik eerst onbeïnvloed het
artikel wil schrijven dat ik al een tijd ruw in gedachten had.
[Update 11 januari:
dit is de link. Shirin Musa: Een vrouw die
naar vrijheid streeft, verdient onze steun – toch?]
Huishoudelijke mededeling: in het vervolg duid ik Maja Mischke, Asher Ben Avraham en Keklik Yücel, waar ik ze niet afzonderlijk bij naam noem, collectief aan als ‘de critici’.
Bij kritiek op rechters vind ik het altijd een goed idee om eerst maar eens nauwkeurig te kijken wat die rechter(s) nou precies heeft uitgesproken, inclusief vaststelling van feiten en omstandigheden, en overwegingen.
Gelukkig gaf Asher Ben Avraham in zijn stuk een link naar de uitspraak van 6 januari 2016. Dus hoefde ik die zelf niet op te zoeken. Niet alles wordt gepubliceerd op Rechtspraak.nl en het is ook niet altijd even makkelijk te vinden, weet ik uit ervaring.
In het vonnis staat o.a.:
“De vrouw vordert een gebod aan de man zijn
medewerking te verlenen aan een eenzijdige verstoting (talak) dan wel een
verstoting na overeenstemming over terugbetaling van de bruidsschat (khula)
op straffe van een dwangsom.”
Toevoeging van mij: die Arabische begrippen schrijf je in het betreffende schrift als طلاق (ṭalaaq) respectievelijk خلع (xul`). Vind ik altijd handiger om erbij te zien, zoekt eenduidiger. Ik ken de taal niet, wel de lettertjes en ik heb een woordenboek. Hier staat in de Engelse Wikipedia uitleg van ṭalaaq, hier specifiek van het tweede begrip, khula.
Zoals ik het begrijp, komt het vonnis van 6 januari 2016 erop neer dat het islamitisch huwelijk niet rechtsgeldig gesloten is, omdat de Nederlandse wet eist (artikel 1:68 BW) dat het huwelijk vooraf voor de burgerlijke stand is gesloten. Dat is in dit geval niet gebeurd. De vrouw is dus volgens de rechter helemaal niet getrouwd en is vrij om eventueel met een ander te trouwen. Wil ze toch iets aan dat niet-bestaande islamitische huwelijk doen, dan kan ze dat – desgewenst, maar nodig is het niet – proberen bij een shariarechtbank.
Maja Mischke hield me op Twitter op verwijtende toon voor: “Misschien moet u zich eerst eens iets beter informeren voordat u zo hoog vd toren blaast? Er is jurisprudentie.” Inderdaad verwees Asher Ben Avraham in zijn artikel naar een uitspraak van 8 december 2010, ook van de Rotterdamse rechtbank, waarin wél de man bevolen werd mee te werken aan de scheiding, op straffe van een dwangsom.
“[...] Er is jurisprudentie.” Ja, én? En dus moet de rechter die volgen? In Amerika is dat verplicht, in Nederland niet. Dat leerde ik op de site van jurist Arnoud Engelfriet, ik citeer:
“In theorie is een latere rechter niet verplicht vonnissen of arresten van eerdere rechters na te volgen. (Dit geldt in common-law landen zoals Engeland en de VS wel, vandaar de rechtbankserie-trope van de hele nacht in een juridische bieb zoeken naar die ene zaak uit 1881 waar in jouw voordeel werd beslist over iets vergelijkbaars. Dat is daar instant win maar bij ons niet. Een rechter mág afwijken, hoewel hij dat niet vaak zal doen, zeker niet bij een uitspraak van de Hoge Raad. De truc daarbij is dat er altijd wel een gaatje te vinden is waarom deze zaak anders is dan die uitspraak uit 1881.”
De uitspraak van 8 december 2010 gaat inderdaad over een flink andere situatie dan die van 6 januari 2016: in laatstgenoemd geval vindt de rechter dat er geen islamitisch huwelijk is, want het is niet rechtsgeldig gesloten. In het eerdere geval vindt de vrouw dat er wel een huwelijk is, gesloten zelfs met twee ceremonies, maar de man ontkent de geldigheid van de ene sluiting, en stelt dat naar Pakistaans recht door de Nederlandse burgerlijke echtscheiding ook het islamitische huwelijk ontbonden is.
De rechter ziet dat anders en beveelt de man mee te werken aan het alsnog ontbinden van het islamitisch huwelijk.
Nog een verschil is: bij 2016 geen burgerlijk huwelijk, want nooit gesloten; bij 2010 geen burgerlijk huwelijk meer, want er is een scheiding uitgesproken. Waarom dat een essentieel verschil maakt, vind ik als niet-jurist moeilijk te beargumenteren. Op Twitter vroeg Marieke Hoogwout dit zich dit ook af:
“wat is principiële verschil met 'na echtscheiding naar NL recht'? ook dan is er geen / burgerlijk huwelijk naar Nederlands recht. Gescheiden of nooit gehuwd moet imo niet uitmaken”
Het antwoord hierop staat in feite in punt 4.3 van de uitspraak van 2016, ik citeer:
“De vrouw heeft een beroep gedaan op rechtspraak van de Hoge Raad (NJ 1982/489) waarin is beslist dat een weigering van een man medewerking te verlenen aan een rabbinale echtscheiding door middel van een Get (Rb: m.m. vergelijkbaar met Talak) – nadat het burgerlijke huwelijk door echtscheiding is ontbonden - onrechtmatig kan zijn, immers in strijd kan komen met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van de persoon van zijn gescheiden echtgenote in acht behoort te nemen. In dat geval zal de Nederlandse rechter hem ook kunnen veroordelen om zijn medewerking alsnog te verlenen. Of van onrechtmatigheid als bovenbedoeld sprake is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de vrouw bij uitblijven van een rabbinale echtscheiding na de ontbinding van het burgerlijk huwelijk in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen deze medewerking bestaan, en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de vrouw deze kosten ten dele of geheel voor haar rekening te nemen. Deze rechtspraak wijkt af van het onderhavige geval aangezien in het door de Hoge Raad berechte geval wel sprake was van een burgerlijk huwelijk naast het rabbinale huwelijk en de Nederlandse rechtsorde rechtstreeks was betrokken bij het huwelijk en bij de echtscheiding.”
Nog even voor de goede orde: het vonnis van 2016 verwijst naar rechtspraak van de Hoge Raad, aangeduid als “NJ 1982/489”; het vonnis van 2010 naar “10/11/89 NJ 1990, 112”. Ik heb ze niet opgezocht, maar de korte indicatie van de inhoud wijst erop dat ze beide interessant zijn.
De critici maken zich boos omdat de rechter in 2016 de vrouw naar een shariarechtbank verwees. In werkelijkheid staat er overigens geen verwijzing, maar wordt alleen een vrijwillige mogelijkheid geopperd, ik citeer uit punt 4.2:
“Het door partijen op 22 februari 2002 gesloten Islamitische huwelijk heeft in Nederland derhalve geen civielrechtelijke gevolg. Het staat de vrouw vrij in Nederland in het huwelijk te treden. Zij wordt niet beperkt in haar door art. 12 EVRM beschermde recht. Er is ook geen sprake van inbreuk op de door art. 9 EVRM beschermde godsdienstvrijheid: het staat de vrouw vrij zich wel of niet aan de voorschriften van Islamitisch familierecht aangaande het huwelijk en de ontbinding daarvan (bijvoorbeeld door de zaak voor te leggen aan een Sharia rechtbank) te onderwerpen.”
De critici voeren als jurisprudentie aan het vonnis van 2010. Die rechter heeft het in hun ogen wel goed gedaan. Het ironische is nu dat die rechter de man (in zijn geval dwingend – maar in praktische zin, niet-dwingend, in feite ook de vrouw) ook naar een shariarechtbank verwees. Alleen staat dat woord sharia er niet bij. Wat er wel staat (punt 5, de beslissing):
“De voorzieningenrechter [...] beveelt dat de man zijn medewerking verleent aan de totstandkoming van de ontbinding van het religieuze huwelijk waarbij de man een afspraak zal maken met [persoon 3] of met [persoon 4] en de vrouw zo tijdig mogelijk (uiterlijk 48 uur voor de afspraak) in kennis zal stellen van dag en tijdstip en locatie waarop de man aldaar zal verschijnen, zodat de vrouw de autoriteit kan machtigen en een tweetal getuigen kan verzoeken aldaar te verschijnen en dat de man aldaar en alsdan zijn wens uitspreekt om van de vrouw te scheiden door ontbinding van het religieuze huwelijk; [...] ”
Wie [persoon 3] en [persoon 4] zijn, is uit privacyoverwegingen terecht niet vermeld, maar uit de context lijkt mij het vermoeden gerechtvaardigd dat dit personen zijn met een zekere statuur in islamitische kring, zodat ze door moslims als bevoegd gezien worden tot het sluiten of ontbinden, volgens islamitische regels, dus volgens de sharia, van een islamitisch huwelijk.
Wat precies de sharii`a(h) (سريعة) is, staat niet geheel vast, volgens de Engelse Wikipedia, dit hangt af van interpretatie door als gezaghebbend geziene personen. Wie als qaDi (قاضي) kan fungeren, hangt ook af van het collectief oordeel van de geloofsgemeenschap. Daarom vat ik de personen 3 en 4 uit het vonnis op als potentiële qadi’s en verwijst de rechtbank, in het geval van de man zelfs met dwangmiddelen, naar een shariarechtbank.
Maar de critici vinden dat oordeel van die rechter wel goed. Dat brengt mij tot het vermoeden, dat ze bij hun kritiek alleen maar aanslaan op dat ene woordje sharia, zonder goed te kijken wat er precies aan de hand is, alleen maar om de suggestie te kunnen wekken dat de Nederlandse rechter wijkt voor de sharia, zich onderschikt verklaart aan de sharia, om maar vooral de oprukkende, al bijna overheersende moslims te vriend te houden. Vandaar mijn getwitterde verwijt “agitprop”.
Het is een volkomen verkeerd beeld: in werkelijkheid handhaaft de Nederlandse rechtspraak wel degelijk haar gezag, op die terreinen waar ze bevoegd is. En zo hoort het ook, wat mij betreft. Meer daarover straks in het hoofdstuk over het Primaat van de seculiere rechtsstaat.
Ik ging er op Twitter vanuit (bijvoorbeeld hier, hier en hier) dat kerk en staat gescheiden zijn en behoren te zijn, zodat de burgerlijke rechter alleen iets te zeggen heeft over het burgerlijk huwelijk en niet over diverse soorten religieus (kerkelijk) huwelijk.
Dat is ook zo (artikel 1:30 lid 2 BW), maar tot mijn verbazing bleek het niet helemaal waar, want het vonnis uit 2016 wees ook op artikel 1:68 BW dat bepaalt dat “Geen godsdienstige plechtigheden zullen mogen plaats hebben, voordat de partijen aan de bedienaar van de eredienst zullen hebben doen blijken, dat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken.”
Maar dat is een inbreuk op de vrijheid van godsdienst, reden waarom het vonnis (punt 4.1) uitvoerig beargumenteert waarom deze inbreuk bij uitzondering toch toegestaan is, volgens het EVRM van de Raad van Europa. (N.B. de Raad van Europa is geen orgaan van de EU, maar een club waar bijvoorbeeld ook Zwitserland, Turkije, Rusland en Moldavië lid van zijn).
Ook geldt kennelijk dat als het burgerlijk huwelijk ontbonden is, de rechter zich bevoegd acht tot stappen om ook een bijbehorend religieus huwelijk te doen ontbinden (maar niet: te ontbinden).
Even een uitstapje naar de geschiedenis: Hendrik de achtste mocht van de toenmalige paus niet scheiden van zijn vrouw, die alleen maar dochters baarde (hoezo gelijkheid van man en vrouw?) van wie er maar één in leven bleef. Toen is hij zelf maar een kerk begonnen, zodat hij zichzelf toestemming kon geven.
Dat werd de Anglicaanse kerk. Laatst zag ik een film over Edward de achtste, die als hoofd van diezelfde Anglicaanse kerk niet kon trouwen met een vrouw die al twee keer gescheiden was. En dat terwijl die kerk dus ontstaan is vanwege een gewenste scheiding (of nietigverklaring, maar dat was natuurlijk maar een woordspelletje).
Man en vrouw zijn gelijk, maar de man is gelijker. Zoiets. Het laat maar weer zien dat de liberale normen en waarden van onze zogenoemde joods-christelijke cultuur nog maar erg kort bestaan. Een recent vernisje over onze barbaarse historische kern.
Jaren geleden hoorde ik van een collega, die er van nabij kennis van had, dat een burgerlijk huwelijk in Israël niet bestaat. Er zijn alleen religieuze huwelijken, volgens de riten van elk van de vele geloofsgemeenschappen, die in het land in vrijheid hun religie kunnen belijden.
Dat betekent wel dat een joods huwelijk door een rabbijn moet worden gesloten en eventueel ontbonden, een christelijk huwelijk door een priester of dominee, en een islamitisch huwelijk door een imam.
Dus in feite kan in Israël (tenzij ik het allemaal verkeerd begrijp) de scheiding van een moslimpaar alleen bekrachtigd worden als ze verschijnen voor een shariarechtbank.
Shariarechtspraak in Israël? Dat klinkt heel alarmerend en onwaarschijnlijk, en toch is het vermoedelijk waar. Het laat maar zien dat het niet verhelderend is, ook in Nederland niet, meteen in paniek te raken over die gevreesde shariarechtspraak, maar dat we beter rustig en zorgvuldig kunnen nagaan wat er nou precies wel en niet aan de hand is.
Mijn mening over shariarechtspraak berust op het primaat van de seculiere rechtspraak. De democratisch vastgestelde, door mensen opgestelde wetten gaan altijd boven door wie dan ook als geldig beschouwde van een godheid afkomstige wetten. Dat zullen sommige gelovigen niet zo leuk vinden, maar voor mij is dat een keihard principe, dat desnoods met dwang en zo nodig zelfs met geweld moet worden gehandhaafd.
Dat betekent ook dat alleen civiele rechters, op basis van de democratisch vastgelegde wetten, oordelen over die kwesties waarvoor ze bevoegd zijn, onder terzijdestelling van welke religieuze beoordeling dan ook.
Maar. Hier is een grote maar bij. De wet bepaalt niet alles. Binnen de harde grenzen van de wet hebben mensen terecht veel vrijheid.
De strafwet bepaalt wat er allemaal niet mag en welke straffen daar maximaal op staan voor wie het toch doet. Maar alles wat er niet in staat mag dus wel (in strafrechtelijke zin; tenzij onrechtmatige daad).
Het civiele recht en bestuursrecht stellen een veelheid aan regels over de verhoudingen tussen mensen, rechtspersonen en overheid. Voor een deel is dat dwingend recht: zoals het beschreven staat, zo moet het en alleen zo mag het.
Maar er is ook veel regelend/aanvullend recht en heel veel dingen zijn helemaal niet wettelijk geregeld. Dat geeft mensen de vrijheid om zelf dingen af te spreken en op hun eigen manier af te handelen. Dat houdt ook in dat mensen die een conflict hebben, onderling mogen proberen eruit te komen, al dan niet met hulp van bemiddelaars (mediation). Als het conflict tussen moslims speelt, zou zo’n bemiddelaar ook best een imam of qadi kunnen zijn, die uiteindelijk (als partijen onderling geen oplossing vinden) oordeelt volgens wat je de sharia zou kunnen noemen. Dan zou je zou kunnen spreken van een shariarechtbank.
En toch is dat dan niet in strijd met het door mij zo heftig bepleite primaat van de seculiere rechtsstaat.
Dus een dief of een moordenaar mag nooit door een shariarechtbank berecht worden. Het sluiten of ontbinden van een islamitisch huwelijk mag alleen voor zover aan de wettelijke eisen rond het burgerlijk huwelijk voldaan is. Voogdijrecht: hiervoor gelden de wettelijke regels, nooit de religieuze.
Het belangrijkste is de positie van de vrouw. De gelijke rechten van de vrouw, de vrijheid van de vrouw en haar veiligheid. Dat vind ik en dat vinden ongetwijfeld ook de critici.
Wat ik me dan afvraag: in hoeverre is de vrouw geholpen met een uitspraak als die van 2010? De rechter kan de man dwingen voor de shariarechtbank te verschijnen. Maar stel dat die daar niet om een scheiding (ṭalaaq, talaaq) vraagt? Dan blijft alleen de khula (خلع, xul`) over, waarbij de vrouw een veel ongunstiger en onzekerder positie heeft.
Ik dacht oorspronkelijk dat het zo lag, maar bij
beter lezen blijkt dat de rechtbank
“beveelt dat de man zijn medewerking verleent aan de
totstandkoming van de ontbinding van het religieuze huwelijk [...]
en dat de man aldaar en alsdan zijn wens uitspreekt om
van de vrouw te scheiden door ontbinding van het religieuze huwelijk;”
en ook staat er: de rechtbank
“beveelt de man om al hetgeen te doen en na te laten
noodzakelijk voor de totstandkoming van de ontbinding van het
religieuze huwelijk;”
Goed, dat is beter. Dan nog maak ik mij zorgen (in vergelijkbare gevallen, want dit heeft in het verleden al plaatsgegrepen en de afloop is mij niet bekend) of die imam of qadi de wens tot scheiding (ṭalaaq) van de man wel serieus zal nemen, nu die is uitgesproken onder dwang van een civiele rechter? En als de qadi het huwelijk wel ontbindt, zullen alle moslimgroeperingen en moslimlanden die ontbinding wel als geldig beschouwen? Loopt de vrouw niet alsnog gevaar als ze hertrouwt en gaat reizen?
Kan een civiele rechter wel veel doen om de vrijheid en veiligheid van een vrouw in deze situatie te bevorderen? Met welke maatregelen en voorzieningen kunnen we dat aanvullend en beter doen? Ik weet het niet. Maar het is wel belangrijk.
Iedereen (behalve misschien extreme kluizenaars of asocialen, wat lang niet altijd hetzelfde is) houdt in zekere mate rekening met de wensen van anderen, en maakt een compromis tussen die wensen en de eigen verlangens. Dat hoort bij het mens zijn.
Waar ligt de grens tussen een gezonde afweging en onacceptabele sociale en/of religieuze druk? Hoe stellen we vast of iemand uit vrije wil doet wat er van hem/haar verwacht wordt, of dat er zware druk, chantage, intimidatie, dreiging of geweld aan te pas komt?
Wat kunnen we doen om mensen, zeker ook vrouwen, hiertegen te beschermen? Ik weet het niet. Maar het is wel belangrijk.
In het vonnis van 2016 staat vermeld:
“Zij hebben samengeleefd en uit hun relatie zijn twee kinderen geboren.”
Ik ga ervan uit dat het ouderlijk gezag, de voogdij, of hoe dat juridisch ook maar heet, over deze kinderen (voor zover minderjarig) geregeld wordt volgens de Nederlandse wettelijke regels, en niet volgens de sharia. Want zo doen we dat in Nederland.
Het vonnis vermeldt er niets over. Maar het is dan ook een kort geding en het gaat alleen over de kwestie die aan de orde is. Alleen kan rechtspraak effectief en efficiënt blijven.
De zaak is inmiddels in hoger beroep voorgekomen, met een flink andere uitkomst.
© 2016 R. Harmsen, alle rechten voorbehouden, all rights reserved.