“En dan nog iets”

Idee 19 maart, uitwerking 20–

Poging tot recensie

Vanmorgen (20-3) schreef ik een nogal raadselachtig artikeltje. Vanuit het principe dat grappen die je uit moet leggen niet leuk meer zijn, volgt hier de uitgebreide toelichting.

De titel van dit artikel heb ik schaamteloos gejat, zoals m.i. gepermitteerd is volgens de artikelen 15a en 25 van de Auteurswet 1912. Die titel is namelijk een citaat (vandaar de aanhalingstekens “ ”) van de titel van de nieuwste bundel van Paulien Cornelisse, die dus, als u mijn warrige betoog nog kunt volgen, luidt: “En dan nog iets”.

ISBN 978 90 254 3803 6. Ik was gisteren gekomen tot bladzijde 64, van de in totaal 210 (223 inclusief trefwoordenregister), en ik weet nu al zeker dat het een erg leuk boek is. Diverse keren schalde al mijn gulle lach door het huis.

Het boek is o.a. hier te koop, evenals haar vorige boek, “Taal is zeg maar echt mijn ding”, dat ik ook heb, ook gekregen, en dat ook erg leuk is. (Ook dat woord ‘ook’ gebruik ik veel te vaak.)

Uitleg

Punten

De vreemde zinsbouw in mijn stukje, voor zover van zinnen überhaupt sprake is, is geïnspireerd op blz. 44 van Cornelisses boek, waarin ze onder het kopje ‘Punten zetten’ gewag maakt van 16-jarige meisjes die in gesproken taal pauzes, te interpreteren als punten, dan wel soms ook vraagtekens (?), uitroeptekens (!) of beletseltekens (…), inlassen midden in zinnen.

Ik ben zestien noch meisje, maar vond het grappig het ook eens te proberen. Het beviel niet.

Naam

Dat ik haar naam verhapsel tot Paulein refereert aan pagina 51 waarop ze die zelf schrijft als Pualein. Ik tik dat dan weer quasi per ongeluk verkeerd over zodat het weer half goed wordt. Niet echt grappig, maar je moet toch wat?

Taalfout?

Dan de eigenlijke aanleiding voor betreffend stukje. Die citeer ik daarin niet letterlijk, wat niet mijn gewoonte is en daarom doe ik dat hier nu wel. O nee, wacht even, ik had het daar toch ook al wel gedaan. Nou ja, dan hier nog maar eens.

Er stond dus, op pagina 46 van het boek “En dan nog iets”:

Nu wil het geval dat ik al jaren ben geobsedeerd door nummerborden.

Ik ben van mening dat die zin fout is en dat er ‘geobsedeerd ben’ had moeten staan. Dit omdat ik ‘geobsedeerd’ opvat als bijvoeglijk naamwoord. Dat de gebruikte volgorde dan niet kan, illustreer ik door het bvnwd te vervangen door andere, resp. ‘maf’ en ‘gek’, wat duidelijk ongrammaticale zinnen oplevert.

Weliswaar is ‘obsederen’ een overgankelijk werkwoord, zodat een werkwoordelijke interpretatie wel mogelijk is, als volgt:
Nummerborden obsederen me al jaren.

Van actief naar passief:
Ik word al jaren geobsedeerd door nummerborden.

Van o.t.t. naar v.t.t.:
Ik ben al jaren geobsedeerd geworden door nummerborden.

Verwijdering van het overbodige en lelijke woord ‘geworden’:
Ik ben al jaren geobsedeerd door nummerborden.

Het kan syntactisch, maar ik denk dat het semantisch niet zo bedoeld is. Niet het gebeuren van het obsederen staat voorop, maar het verschijnsel, de situatie, de neiging, de karaktereigenschap, het gevoel dat ze erbij heeft. Dan is ‘geobsedeerd’ een bijvoeglijk naamwoord en is de volgorde in het boek fout. Vind ik. Al heel lang. Minstens al sinds 1997 toen ik mijn serie over dit verschijnsel begon. Niet vermoedend dat ik er in 2012 soms nog bijna dagelijks mee bezig zou zijn. Over geobsedeerd zijn gesproken.

Dat ook Paulien Cornelisse, die toch duidelijk zeer taalbewust is en zorgvuldig schrijft, deze ‘fout’ (als het dat inderdaad is) maakt, bewijst eens te meer dat mijn internetveldtocht ertegen een verloren strijd is. Maar toch beleef ik er elke keer weer plezier aan een stukje te maken over weer een aangetroffen voorbeeld van het taalverschijnsel. Dus ik ga gewoon door. Waarom niet?

Rare nummerborden

Die obsessie met nummerborden, de neiging er betekenissen aan toe te kennen, deel ik met Paulien Cornelisse. Ik had dat al minstens in 1976 of daaromtrent, waarbij ik uit privacyoverwegingen geen details kan geven. Het had namelijk te maken met de initialen van een beoogd vriendinnetje wat nooit iets geworden is. Goed, nou heb ik het dus toch verklapt.

Veel recenter, tot een jaar of twee geleden, stond er een paar straten verderop een auto geparkeerd, met een nummer waarvan het patroon misschien LL-LL-CC of LL-CC-LL of CC-LL-LL was (L=letter, C=cijfer), dat weet ik niet meer, en de cijfers ben ik ook vergeten wat het voordeel heeft dat zelfs mensen die toegang hebben tot kentekenregisters en die al dan niet legaal kunnen raadplegen niet kunnen nagaan over welke straat en welke auto ik het precies heb. Ook dat is weer beter gezien de privacy.

Het punt is dat de letters, die ik dus nog wel weet, waren: HT-LR. Ben je mooi klaar mee, met zo’n auto. Een soort Godwin-vehikel dus. Een auto waar je niet over kunt praten omdat elke discussie per definitie en bij voorbaat verloren is. Alsof er aan een discussie over auto’s iets te winnen valt. Alsof zulk winnen nastrevenswaardig zou zijn.

Andere tijden

Ik zat me laatst te bedenken (of is ‘zich iets bedenken’ fout? voor mij niet!) dat er in vroeger tijden ook zulke eigenaardige taaldingetjes moeten zijn geweest, die mensen verzonnen, die aansloegen, een jaar of vijf à tien in de mode bleven en dan weer verdwenen.

Om maar wat te noemen, bij de Romeinen van 100 voor of na de christelijke era en bij Brabantse middeleeuwers rond 1410 zal dat ook wel voorgekomen zijn. Alleen weten we daar niks van omdat niemand de moeite nam het op te schrijven en bovendien maar zeer weinigen daar de mogelijkheden toe hadden.

Waren zulke taalgekkigheden wel genoteerd, dan zouden wij ze nu nauwelijks hebben kunnen appreciëren, omdat de herkenning ontbreekt, die het bij recente observaties zo feestelijk maakt. Ook zou het verband met nu bekende taal ontbreken, omdat de meeste taalinnovaties na een paar jaar weer plegen te verdwijnen. ‘Far out’ in het Engels (ik heb pas de Woodstock-film op dvd aangeschaft) zegt nu niemand meer, evenmin als ‘helemaal te wouw’ in het Nederlands.

Ik ga ooit toch nog eens de boekjes Turbotaal (1987) van Jan Kuitenbrouwer en Modermismen (1984) van Kees van Kooten herlezen. Die bevatten net zulk soort actuele taalobservaties als de recentere van Paulien Cornelisse. Zouden die nu in 2012 ook nog steeds om te lachen zijn?


Naschrift 24 maart: gisteren nog een recensie.