Vervolg van deel 2a.

Leestip: deel 2 en deel 3 gaan nogal diep in op details van een zijtak, dus wie daar niet in mee wil kan ook meteen doorlezen bij deel 4.


Aan toekomstige taalvorsers (2b)

4, 6 en 7 april; 6–

Historisch-typografische observaties

(vervolg)

Aanduiding van de open e

De Barros

Nog steeds op pagina 12 van de PDF van De Barros 1540. We zien regelmatig een letterteken e met een kriebeltje eronder. Ik heb ter weergave ervan de Poolse ogonek geleend, die in die taal dient ter aanduiding van de genasaliseerde klinkers ę en ą. Alle kans echter dat de ogonek historisch niets met dit zeldzame Portugese teken te maken heeft, dat ze alleen toevallig op elkaar lijken. Ik weet het niet.

Voorbeelden uit de beschouwde bladzijde: “podęramos”, “ręgras” (2x), “ouuęra” (modern: houvera, betekenis: zou moeten), “pęes” (modern: pés, betekenis hier: versvoeten), “”, “matęria”.

Men duidde met dat diakritische teken onder de letter e aan dat de klinker relatief open is, met een lage tongstand wordt gerealiseerd. In de moderne spelling wordt dit (alleen bij afwijking van de normale klemtoonregels, en bij enkele korte woorden zoals é, és, pé, sé) gedaan met het accent aigu. Dit in tegenstelling tot de meer gesloten klinker (hogere tongstand) die in het Portugees bij afwijkende klemtonen wordt aangeduid met het accent circonflexe (ê, ô, â). (Nota bene, met open en gesloten lettergrepen heeft dit niets te maken, het gaat hier om articulatorische fonetiek.)

We zien dus drie manieren voor het schrijven van de veelvoorkomende werkwoordsvorm é (betekenis: hij/zij/het is of wordt):

  1. In het oude boek (en ook in andere van dezelfde auteur) staat dus ę.
  2. Elders in oude boeken staat vaak ‘he’.
  3. Modern: ‘é’.

Bij punt 1

Het aanduiden van de open klinker e als ę vinden we ook in het Engelstalige Portugese leerboek uit 1965 van R. Clive Willis. Hij noemde dat een “e with hook”. Om didactische redenen gaf hij in dat boek vaak open klinkers (é, ó, á) die in de spelling geen kuut krijgen (e, o, a), een diakritisch teken dat eruit ziet als een ogonek ( ę, ǫ, ą ).

Of dat toeval is, of geïnspireerd door die oude boeken, is mij niet bekend.

In hetzelfde leerboek wordt de relatief gesloten klinker ê aangeduid met een stip eronder: ẹ. Hetzelfde geldt voor de relatief gesloten ô: waar in de spelling niet aangeduid staat die er vaak als een o met daaronder een punt: ọ. Zo ook met de á aangeduid als ą en de â aangeduid als ạ.

Op 3 mei 2012 zag ik stomtoevallig dit Wikipedia-artikel, waarin als herkomst van het woord ‘gallon’ een Oud-Engels woord gęllet (bowl) wordt opgevoerd. Wat het tekentje daar betekent weet ik niet. Andere bronnen (Collins, Concise Oxford) bevestigen die etymologie niet.

Het Engelse woord gallon is waarschijnlijk verwant aan het Portugese galão, dat is koffie met melk in een glas. Maar daar gaan we het nu niet over hebben, want dan zou ik nog meer en zelfs te veel afdwalen en dit is al een zijdelings deelafdwaalartikel. Ophouen nou.

Naschrift 19 juni 2012

Bij het afdwalen bij de research voor Alles kan – west zag ik bij toeval dat het teken ę ook gebruikt wordt bij transcripties van het Mecklenburgs, een Nedersaksisch dialect. Vermoedelijk bedoelen ze er ook daar een relatief open (en hier mogelijk tevens lange?) klinker mee, fonetisch [ε] of [ε:].

(Naschrift 30 oktober 2022: het betreffende tekstvoorbeeld staat er nu niet meer, maar wel nog op 11 juni 2012.)

Naschrift 3 januari 2013

Zie deze korte notitie over het Oud-Noords.

Naschrift 24 januari 2013

Ook Paul Teyssier duidt op deze wijze relatief open en gesloten klinkers aan.

Bij punt 2

In veel oude Portugese boeken, maar niet die van De Barros, wordt dus het moderne Portugese woord é geschreven als ‘he’. Ook De Barros gebruikte de h zo, net als veel andere auteurs, bij woorden als hum of hũ (modern um) en hũa (uma). Ik schreef er al eerder over (in het Engels).

Etymologisch slaan zulke h’s nergens op, want in het Latijn zaten ze niet (est, unus) en uitgesproken zijn ze in het Portugees waarschijnlijk helemaal nooit.

In 1736 publiceerde Luís Caetano de Lima erover in zijn boek Orthographia da lingua portugueza. Hij had het op blz. 86 (59 links in de PDF) over een Aſpiraçaõ aſpera (modern gespeld: aspiração áspera), die er niet is, waaruit ik afleid dat ook in zijn tijd de geschreven h al niet te horen was.

Áspero betekent rauw of hard, dus Lima zal daar wel de aangeblazen h (Frans: h aspiré) van het Frans mee bedoeld hebben – die in onze tijd in het Frans net zo onhoorbaar is als de niet-aangeblazen h, maar wel sporen nagelaten heeft op de uitspraak van het lidwoord ervoor. Of die h in 1736 in het Frans nog wel werd uitgesproken weet ik niet.

De Lima schreef een bladzijde verder ook over een Aſpiraçaõ branda, wat dan wel de Franse stomme h (h muet) zal zijn. Wat hij er precies mee bedoelde wordt mij niet duidelijk. Hij ging verder met een meningsverschil met Joaõ (sic, niet João) Franco Barreto, en de stelling dat hoewel Latijns unus geen h had, die letter er in de verwante Portugese woorden wel moet staan (vond De Lima dat nou, of Barreto volgens De Lima?) omdat ἑνας in het Oudgrieks een Spiritus asper had.

De Lima beweert daarbij (als ik het goed lees) dat het Latijn uit het Grieks ontstaan is. Dat is niet zo, wat dit m.i. tot een onzinargument maakt. Maar ja, ik heb gemakkelijk praten, 276 jaar na dato, nu er zo veel meer inzicht is in de etymologie van woorden en de ontstaansgeschiedenis van talen, en die informatie dankzij internet en de algemene leerplicht ook zo veel toegankelijker is dan toen.

(In het Portugese boek lijkt er ἐνος of ἐυος te staan, met een spiritus lenis (het is moeilijk te zien), wat het hele verhaal nog meer onderuit zou halen. Die ο in plaats van α hoort in modern Grieks bij de genitief. In het Oudgrieks misschien niet?)

Overigens werd de letter h in oude Portugese boeken ook gebruikt als lettergreep­scheider, om het ineenvloeien van klanken tot een tweeklank in een enkele lettergreep te voorkomen. Tegenwoordig doet men dat liever door een accent (kuut) op die volgende lettergreep te plaatsen, of men laat het impliciet, in de gevallen dat erachter een medeklinker staat die nooit na zo’n ineengevloeide tweeklank voorkomt.

Voorbeelden: sahir (modern sair), in de derde persoon meervoud vervoegd: sahem (modern saem). De Lima beschrijft het op blz. 88 (60 links in de PDF) voor woorden als Comprehender (modern compreender) en Reprehender (modern repreender), en op blz. 91 (61 rechts) nog duidelijker met als voorbeelden o.a. Cahia (imperfeito, modern caía, ter onderscheiding van de presente do conjuntivo caia) en Cahiria (condicional, modern cairia).

De tilde

De tilde (~) kennen we uit het Spaans, op de n, zodat die ñ wordt, ter aanduiding van een uitspraak als in Nederlands Sonja of Anja.

Het Spaanse woord ‘tilde’ betekent volgens het Prisma woordenboek Spaans-Nederlands naast tilde ook ‘kleinigheid’ en ‘fout, gebrek, smet’. In die eerste betekenis is het misschien verwant met het Nederlandse woord ‘tittel’, als in de uitdrukking tittel noch iota.

De tilde komt ook in het Portugees voor, ter aanduiding van het genasaliseerde karakter van de ã en de õ. In oudere teksten kwam het teken ook vrij vaak voor op de letter u (ũ) en incidenteel op de letter e (ẽ). Volgens Porto Editora is het Portugese woord ‘til’ via het Spaans uit het Latijn voortgekomen, niet rechtstreeks.

In oude boeken was de tilde kennelijk vooral een verkortingsteken, een weglatingsteken, een vervanging voor wat er niet stond. Mogelijk deed men dat om ruimte te besparen zodat het uitvullen van de regels beter lukte.

In het Portugees was het weggelaten teken vaak een m of n (die n verklaart misschien ook de vorm van de tilde, ~), in het Spaans een n. Maar een q met een tilde erboven of er rechts naast kon ook wel staan voor het woordje ‘que’ (zowel Spaans als Portugees) of ‘quem’ (Portugees).

Een voorbeeld van zo’n Spaanse q met tilde die ‘que’ betekent, is hier te zien bij Cervantes, Don Quixote, op de 13e en 14e rechts en op de voorlaatste regel links.

Op blz. 11 van De Barros 1540 veel voorbeelden ervan voor het Portugees.

Dat de Spaanse ñ later met een tilde werd geschreven wijst erop dat deze palatale klank vroeger als dubbele nn werd geschreven. Dat zou aansluiten bij de dubbele l (ll) als aanduiding van de palatale l (die inmiddels meestal anders klinkt, maar die uitspraak­veranderingen zijn recent).

De tilde was zeker niet beperkt tot talen van het Iberisch schiereiland: het teken werd op soortgelijke wijze, d.w.z. als weglatingsteken voor nasale en soms andere letters, gebruikt in het Nederlands van dezelfde tijd!

Kijk maar eens in de Statenbijbel van 1637, Exodus 1. Gekomen staat er als gekomẽ (vers 1), verdrukten als verdrucktẽ (vers 12). Ook hier komt het voor, bijna onderaan: plagen geschreven als plagẽ.

Om te laten zien dat de ~ niet altijd alleen nasalen aanduidt, maar meer algemeen een weglatingsteken is: in de Acte van Authorisatie staat 5 regels van onderen: “met fijn Signature eñ Ons Wapen”. Het lijkt mij dat “” daar ‘ende’ voorstelt! Dit wordt bevestigd door de Leuvense bijbel van 1548. Onderaan in de linkerkolom, bovenaan in de rechterkolom en in de derde, zesde en achtste regel daarvan: steeds “” wat kennelijk staat voor ‘ende’.

Zo vreemd is het allemaal niet, want ook in onze tijd zie je het teken ~ (maar dan in de regel, niet boven een letter) vaak gebruikt in woordenboeken, als ruimtebesparende aanduiding van het hoofdwoord van het lemma. Mogelijk houdt deze moderne gewoonte verband met de traditie van honderden jaren eerder.

In de oude Portugese boeken is het gebruik niet consequent: op blz. 12 (PDF) staat aan het eind van een regel “Grã-” en op de volgende regel “mática”. Je zou daaruit kunnen vermoeden dat het met het afbreken te maken heeft. Maar op blz. 8 zien we “Grammatica” maar verderop drie keer “Grãmatica”, binnen de regel en zonder afbreking. Daarom zoek ik het toch meer in de ~ als weglatingsteken om ruimte te sparen en de regeluitvulling te vergemakkelijken.

V en u

Portugees

De u en de v waren vroeger geen aparte letters, maar vormvarianten van dezelfde letter. Op de voor deze artikelserie vaak bekeken blz. 12 van De Barros 1540 zien we talloze voorbeelden van wat eruit ziet als een kleine letter u, maar wat afwisselend een klinker u (soms stom, in de combinatie qu) en een medeklinker v voorstelt. Soms ook in hetzelfde woord. Voorbeelden:

Spelling 1540Moderne spelling
uoz voz
ouuęra houvera
tróuas trovas
requerer requerer
ueęram vieram
uocábulos vocábulos
diuęrʃas diversas
tiuęmos tivemos
fruto fruto

Op 23 mei 2006 had ik het er al eens over in usenet-groep nl.taal. Met Pero de Magalhães blijk ik achteraf gezien Pêro de Magalhães Gândavo te hebben bedoeld. De link die ik in nl.taal gaf klopt niet (of niet meer?): dit is zijn pagina bij de Nationale Bibliotheek van Portugal. Het werk waar ik op doelde is de Tractado da terra do Brasil. Daarin staat inderdaad, op de 2e bladzijde in de 9e regel geteld vanaf het beginwoord “Posto”, het woord “louuores”, waarin de eerste u een klinker is (deel van de tweeklank ou) en de tweede u een medeklinker. Moderne spelling dus: louvores.

Waar de u meestal de kleine letter was, voor zowel onze u als v, daar gebruikte men als hoofdletter veelal de V. Dit zien we in de opsomming van het alfabet bij De Barros 1540, op blz. 84 (nog steeds volgens de telling van de PDF, het boek zelf vermeldde geen paginanummers (ja, toch!)): “á a b c ç d ę e f g h I i y l m n ó o p q R r ʃ s t V u x z ”.

Op blz. 93 legde De Barros het verschil uit tussen de v (consoante, medeklinker) en de u (vogal, klinker) en stelde hij dat die letter v gebruikt hoorde te worden bij woorden die met de medeklinker beginnen. Een regel waar hij zich echter in de rest van het boek (en zelfs in diezelfde uitleg, getuige “como uimos” en “uogáes”) zelf niet aan hield. Merkwaardig. Of ik begrijp hem verkeerd, dat is zeker denkbaar.

Diende als hoofdletter gewoonlijk de aan de onderkant scherpe V, toch heb ik ook de ronde U wel eens zo zien gebruiken. Alleen weet ik de vindplaats niet meer en heb ik er geen aantekening van. Jammer. Een missertje. Komt misschien nog.

Nederlands

Ook hier weer, bij de u en de v, gaat het niet zozeer om taaleigenaardigheden, maar eerder om gewoonten uit een bepaalde (vrij lange) periode, die voor heel Europa golden. Want in de Nederlandse Statenbijbel 1637 zien we verschijnselen die lijken op die in oude Portugese boeken.

De “Vermaninghe tot Ondersoeck ende Betrachtinghe der H. Schrift” is gedrukt in een cursief lettertype dat wel wat lijkt op dat van De Barros 1540. In de weergave van Deuteronomium 31: 11, 12, 13, zien we daar in de 5e en 7e regel het woord “ureeʃen” (modern: vrezen) staan, met een u die misschien ook wel een ronde v zou kunnen zijn (zoals in de eerste regel in de woorden “verʃchijnen” en “voor”), maar die toch weer anders is dan de letters u in andere woorden op die bladzijde, zoals “uwes”, “ʃult” en “uytroepen”.

Beter gezegd: de u en de v werden in deze tekst uit 1637 toch wel degelijk al onderscheiden, op dezelfde wijze als tegenwoordig.

Wel zien we ook een andere, scherpere v, die lijkt op het teken dat De Barros op blz. 93 aanried maar zelf niet gebruikte. In het Nederlands echter werd die soort v vrijwel alleen dubbel gebruikt (vv), voor wat tegenwoordig de afzonderlijke letter w is.

Niet voor niets heet de w in het Frans nog altijd ‘double v’, maar in het Engels dan weer ‘double u’, wat ook weer laat zien dat u en v een gemeenschappelijke oorsprong hebben. In het Portugees noemde men de w vroeger wel ‘v dobrado’ (verdubbelde v), maar de laatste jaren heeft men het steevast over ‘dáblio’ (bijvoorbeeld in webadressen: www = dáblio dáblio dáblio), wat een klanknabootsing is van het Engelse ‘double u’. Want Portugeestaligen spreken ‘dáblio’ ongeveer uit als ‘daabljoe’ (als Nederlands te lezen).

Die dubbele vv zien we in de beschouwde bladzijde van de Statenbijbel in de woorden “VVet” (modern: Wet), “vvyven” (modern: wijven, vrouwen, dames), “vvaernemen” (waarnemen), “vvoorden” (woorden), “vvet” (wet), “vvant” (want) en “vvegen” (wegen).

Toch hadden ze ook al een apart teken voor de w, een ligatuur van twee v’s, maar dat gebruikten ze alleen in de woorden “waer” (tweede regel bovenaan de bladzijde, Deut. 12), “uwes” (nu weer bij Deut. 31), “uwe”, “uwen”, “welcke”,

Bij Joan. 5. 39 (Johannes 5:39) zien we dan weer die scherpe v, die anders is dan de rondere v elders op de bladzijde, in de woorden “ʃelve” (selve, modern: zelve) en “leven”, en daaronder bij Romeinen 15:4 in “geʃchreven” (modern: geschreven).

Men was niet helemaal consequent, of, wat ook kan, men onderkende onderscheidingen in de taal die ik nu niet meer doorzie. We kunnen het de zetter of drukker van toen helaas niet meer vragen. Ze hebben namelijk geen e-mail (;-).

J, i en y

De j is ontstaan als variant van de i, vooral als vervanging en verduidelijking van een i na een andere i. Dit werd in de zestiende en zeventiende eeuw o.a. gedaan bij Romeinse cijfers: i, ij, iij, iiij, v, vj, vij, viij, viiij, x. (De iv voor 4 kwam pas later, en de gewoonte kleine letters te gebruiken blijkt, zoals ik rond 1975 wel dacht, niet uitsluitend modern Angelsaksisch.)

Een van de vele voorbeelden hiervan zien we bij De Barros 1540, op blz. 7 van de PDF (rechtsonderaan: ij), 9 (iij), 11 (iiij). Daarna gaat het vanaf 5 verder met een nummering in Arabische cijfers rechtsboven aan de bladzijden. (Die laatste nummers zie ik nu pas, 9 juni 2012 om 15:35. Eerder in dit artikel beweerde ik nog dat het boek geen bladnummering had!)

Deze typografische eigenaardigheid heeft de Nederlandse taal verrijkt met de letter of combinatie ij: dat was ooit een lange i-klank, gespeld als ii, dus geschreven en gedrukt als ij. Eigenlijk twee dezelfde letters waarvan de tweede een staartje kreeg ter onderscheiding en/of verfraaiing.

Op 1 juni jongstleden ontdekte ik opeens dat ik zo’n 10 jaar geleden dit verschijnsel ook al met een bronvermelding gesignaleerd had, in een citaat uit het WNT, namelijk hier. Wat daar geciteerd staat uit 1547, “gheboeren op maendach iij maerte” betekent natuurlijk gewoon ‘geboren op maandag 3 maart’.

Een vindplaats in de (of het?) Privilegie van de Statenbijbel, helemaal onderaan: “op den xj. Decembris xvjc. twee-ende-dertich”, ofte wel: op de 11e december 1632.

Behalve aan het eind ontstond de letter j ook wel als beginletter, vooral als hoofdletter J, ook in woorden waar wij met de blik van 2012 een I zouden verwachten. Ik heb er voorbeelden van gezien, maar ik weet helaas niet meer waar.

In het Voorwoord aan den Lezer (“Prollogo Ao Lector”) schreef (letterlijk, met de pen) Pêro de Magalhães Gândavo, op bladzijde 5 van de moderne weergave als PDF (3 rechts in zijn eigen nummering), vanaf 4 regels van onderaf:

E aʃsj cada vez se vaj fazendo mais prospera, e depois q̃ as terras viçosas se forem povoando (que agora estaõ desertas por falta de gente) haõ se de fazer [...]”.

In dat woordje “aʃsj” herken ik het modern-Portugese woord ‘assim’ dat ‘zo’ betekent. Die nasalisering van de eindklinker, aangegeven door letter m, is er later pas bij gekomen, eerder luidde woord ‘assi’, waaraan je beter de verwantschap met het Spaanse ‘así’ afziet.

Maar wat staat er nou eigenlijk precies? Wat is de laatste letter? Een i die om esthetisch-stilistische redenen een j is geworden? Of is het een y met alleen een punt boven de rechtertak? Je zou het haast zeggen, maar ik denk toch dat het geen y is. Even verderop zien we hetzelfde letterteken in het woord dat ik lees als ‘vaj’, modern ‘vai’ (maar in het Spaans schrijven ze tegenwoordig de conjunctief wel met een y: ‘vaya’).

Interessant is in dit verband ook het woord net vóór dat “aʃsj”: er lijkt “seião” te staan (met een tilde over de a én de o samen, wat ik technisch hier ook wel kan reproduceren, maar kan iedereen het dan wel zien? Ik zelf wel: seia͠o).

Seião met een i, niet met een j zoals in de moderne werkwoordsvorm sejam. Op blz. 3 (PDF-telling) van hetzelfde Tractado da terra do Brasil, helemaal onderaan, staat wel wat ik lees als “seja”, het enkelvoud van die andere vorm “seia͠o”. Daar staat wel een letter j (net als in het moderne woord ‘seja’) en niet een i.

In modern Portugees is er een duidelijk verschil in klank tussen een i tussen klinkers (klinkt als de j van Nederlands ‘jas’) en een j (klinkt als de j van Frans ‘jour’). Als iemand toen, rond 1570, soms een i en soms een j schreef in vrijwel hetzelfde woord, wat zou dan toen de uitspraak zijn geweest?

Het antwoord is waarschijnlijk te vinden bij Leão uit 1576, vanaf blz. 13 in de PDF (9 links in het boek zelf). Maar ik haal het er zo snel niet uit.


Naar deel 3.