De prins en de huurling

Vroeger tijden

We gaan terug in de tijd, naar de dagen dat schatkist en centrale bank als één geheel gezien konden worden. De centrale bank was er voor de financiering van de plannen van een vorst, een prins, een koning, hertog of graaf, maakt niet uit wat de titel precies was.1) Dat is hoe De Nederlandsche Bank begon, opgericht in 1814 door de Nederlandse koning Willem I. Veel eerder al, in 1694, kwam zo de Bank of England tot stand, opgericht door een andere Willem van Oranje.

Feodale vorsten hoefden waarschijnlijk niet veel personeel te betalen. De boeren die hun landerijen bewerkten, betaalden pacht of een deel van de opbrengst, en leefden van de rest. Het keukenpersoneel had kost en inwoning. Maar als een prins oorlog meende te moeten voeren, zoals nog weer een andere Willem van Oranje vanaf 1568, dan werden huurlingen aangeworven en die moesten betaald worden. Anders gingen ze muiten.

Ik heb het fout?

Weer even iets vooruit in de tijd: als die vorst zichzelf, of zijn eigen Centrale Bank, het monopolie had toebedeeld om bankbiljetten te laten drukken en uit te geven, en daarmee die soldaten betaalt, dan komt er geld in omloop dat er eerst niet was, en de vorst betaalt daarmee voor diensten. Dat doet hij dan met uit het niets geschapen geld, nietwaar?

Wie was dat ook weer die schreef dat dat niet kan, iets betalen door middel van geldcreatie? Dat was ik. En ik had het dus mis. Ja toch? Of toch niet?

Nee, niet echt. Echt niet zelfs. Want die bankbiljetten, dat zijn schuld­bekentenissen. In het Engels IOUs, I owe you, ik ben u schuldig. De koning of prins betaalt z’n soldaten dus juist niet, hij belooft later te betalen. Hij betaalt met een belofte, met een toezegging. Hij leent in feite dat geld van die soldaten. Maar omdat mensen geloven in de krediet­waardigheid van de vorst, omdat ze denken dat die wel terug zal kunnen betalen, zijn de bankbiljetten overdraagbaar en kunnen de soldaten er anderen mee betalen.

Altijd weer die boekhouding!

Ik weet niet of Willem van Oranje al een boekhouding liet bijhouden, met een jaarverslag met accountantsverklaring, maar ik vind dat dat in elk geval wel had gemoeten. Stel dat de huurlingen eerst met munten betaald werden. Dan moet de prins die eerst gehad hebben. Verkregen via belastingen, door een goud- of zilvermijn te confisqueren in een of andere verre kolonie (o nee, dat was pas later), of door zilver te laten roven van een andere koloniale mogendheid (ook pas later, maar het gaat om het principe en de mechanismen).

Hoe dan ook, op de balans, al dan niet bijgehouden, stonden links die edele metalen en de ervan geslagen munten, als activa; en rechts het eigen vermogen, in het Engels equity genoemd, de gelijkmaker. Als nu de prins zijn soldaten betaalde met zilveren of gouden munten, dan gingen die uit de schatkist. In een dubbele boekhouding moeten er altijd minstens twee posten zijn, die elkaar in evenwicht houden, dus de tegenhanger is een kostenboeking, ook links ofwel debet, maar dan een toename in plaats van een afname.

We zien dus het volgende beeld: initieel, voordat de soldaten betaald zijn:

Omschrijving Debet (activa) Credit (passiva)
Gouden en zilveren munten 10 000
Eigen vermogen 10 000

Dan de verandering door het betalen van de huurlingen – ik geef geen bedragen, maar volsta met plussen (toename) en minnen (afname):

Debet (activa) Credit (passiva)
Schatkist / centrale bank:
− Gouden en zilveren munten
+ Kosten van oorlogvoering

De voorraad munten in de schatkist neemt door de betaling af. Aan het eind van het boekjaar moeten opbrengsten (bijv. belasting) en kosten worden gesaldeerd met het eigen vermogen (de prinselijke onderneming keert geen winst uit). Door kosten neemt het eigen vermogen af. Als er meer kosten zijn dan opbrengsten, maakt de onderneming verlies.

Dus als er lang oorlog gevoerd wordt en er weinig nieuwe inkomsten zijn, komen uiteindelijk zowel de grootboekrekening van munten in de schatkist, als het eigen vermogen op nul te staan. De prins is dan failliet.

Nu hetzelfde verhaal met het drukken van bankbiljetten, dus met geld­schepping. Kan de vorst dankzij deze geldcreatie wel oneindig, bij­voorbeeld 80 jaar lang, gratis blijven oorlog voeren? Ook dit kunnen we weer nagaan dankzij de onvolprezen dubbelzijdige boekhouding.

De beginsituatie is gelijk aan die van net. De wijziging in de boeken wordt nu echter:

Debet (activa) Credit (passiva)
Schatkist / centrale bank:
Gouden en zilveren munten
Bankbiljetten +
+ Kosten van oorlogvoering

Ik vermeldde voor de duidelijkheid wel weer de gouden en zilveren munten, maar zonder een plus of een min erbij. De munten blijven namelijk in kas, in de schatkist. De prins betaalt in feite niet. In plaats daarvan belooft de prins dat hij ooit nog zal betalen, via de schuldbekentenissen die bankbiljetten in wezen zijn. Die belofte heeft waarde en kan als geld gaan dienen, in de handen van anderen.

Voor de kosten van oorlogvoering, en de jaarlijkse verrekening daarvan met het eigen vermogen, maakt deze oplossing geen verschil. Raakte bij rechtstreekse betaling uiteindelijk de kas leeg als er onvoldoende nieuwe staatsinkomsten waren; nu komt tegenover de muntvoorraad uit­eindelijk hetzelfde bedrag aan bankbiljetten te staan, dat is een schuld van de prins. Het eigen vermogen is dan nul, en bij nog meer uitgaven zou het negatief worden, wat in feite een faillissement betekent.

Maatregelen

Zover zal het niet echt komen, dat een prins, een koning, zelfs heel land failliet gaat. Het is altijd mogelijk meer belasting te heffen. Als ten­minste de economie functioneert, zodat er iets te heffen valt, en er een efficiënt belastinginningssysteem is, en niet te veel belastingontduiking. Al die punten waren een probleem bij de Griekse schuldencrisis.

Een andere mogelijkheid is devaluatie van de eigen munt. De bank­biljetten, die in het door mij geschetste scenario evenveel en zelfs meer waard dreigden te worden dan de beschikbare voorraden edelmetaal, worden dan door de staat simpelweg afgewaardeerd. Dit resulteert in een herwaarderingsopbrengst, die het staatsfaillissement afwendt. Dit kan alleen als deze staat of vorst inderdaad een eigen munt heeft (de Grieken hadden die niet, die hadden en hebben de euro).

In feite is zo’n devaluatie een vorm van onteigening: de houders van de bankbiljetten worden beroofd van een deel van hun vordering op de vorst. Eigenlijk een vorm van belastingheffing dus. Gewoon belasting laten betalen is dan wel zo duidelijk en eerlijk.

Conclusie

Betalen door middel van geldcreatie kan wel (anders dan ik eerst beweerde), alleen is het geen echt betalen, maar beloven te betalen, dus in wezen: lenen. Meer geld betekent meer schuld voor de uitgever van dat geld. Dus had ik toch wel degelijk gelijk. Geldcreatie is geen wondermiddel waardoor een overheid kan blijven doorgaan te weinig belasting te heffen en te veel uit te geven. Geldschepping verhoogt de staatsschuld en is geen oplossing voor een begrotingstekort.


Copyright © 2017 R. Harmsen. Alle rechten voorbehouden, all rights reserved.